TL3: Schrijven H5: overtuigende tekst

Schrijven
Overtuigende tekst
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Schrijven
Overtuigende tekst

Slide 1 - Slide

Doel

Je kunt een overtuigende tekst schrijven met een inleiding, middenstuk en slot
Je weet wat een standpunt is
Je kunt je mening (= standpunt) onderbouwen met argumenten/voorbeelden

Slide 2 - Slide

Wat weet je al?

Slide 3 - Slide

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 4 - Quiz

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 5 - Quiz

In een tekst ziet dat er zo uit ...

Slide 6 - Slide

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 7 - Slide

In welke alinea('s) kun je de mening van de schrijver lezen?
A
alinea 1
B
alinea 2
C
alinea 1 en 2

Slide 8 - Quiz

Aan welke woorden kun je zien dat
alinea 2 een mening bevat?

Slide 9 - Open question

De schrijver zegt: 'Ik vind dat de hond direct in beslag moet worden genomen'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 10 - Open question

De schrijver zegt: 'Een pittig gesprek is volgens mij een slecht plan'.

Welk argument (reden) geeft hij hiervoor?

Slide 11 - Open question

Theorie

Slide 12 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 13 - Slide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 14 - Slide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 15 - Slide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, daarom, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 16 - Slide

Even testen
Staat er een feit, argument of mening?

Slide 17 - Slide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 23 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 24 - Quiz

In een overtuigende tekst ...

- maak je de lezer duidelijk hoe jij over een onderwerp denkt
- je geeft niet alleen je mening
- je overtuigt de lezer van jouw mening (= standpunt)
- om je mening te verdedigen, gebruik je argumenten

Slide 25 - Slide

Oefenen

Je krijgt zo meteen een paar onderwerpen te zien. Bepaal je standpunt (= mening).
Begin je standpunt zo:
Ik vind / Ik ben van mening / Ik denk / Volgens mij ...

Slide 26 - Slide

de verplichte fietshelm

Slide 27 - Open question

een pasje voor het stadspark

Slide 28 - Open question

een koe in de achtertuin

Slide 29 - Open question

verbod op brugspringen

Slide 30 - Open question

Geef 1 argument bij je standpunt bij het onderwerp "verbod op brugspringen"

Slide 31 - Open question

Geef bij je argument een voorbeeld

Slide 32 - Open question

Inleiding, middenstuk, slot

Slide 33 - Slide

De opdracht voor de komende lessen

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

De reacties van lezers op tekst 2

Slide 36 - Slide