What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Redekundig ontleden - 1
Redekundig ontleden
timer
15:00
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
65 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Redekundig ontleden
timer
15:00
Slide 1 - Slide
Persoonsvorm
Zin vragend maken
Zin van tijd veranderen
Zin van getal veranderen (ev->mv en mv->ev)
Slide 2 - Slide
Jan loopt naar school.
Loopt
Jan naar school?
Jan
liep
naar school.
Jan en Piet
lopen
naar school.
Slide 3 - Slide
Zinsdelen
Als je de persoonsvorm weet, kun je zinsdelen maken. Alle woorden/woordgroepen uit een zin die je voor de persoonsvorm kunt zetten, zijn een zinsdeel.
Slide 4 - Slide
Bert
geeft
aan Ernie een heel mooi boek.
Aan Ernie
geeft
Bert een heel mooi boek.
Een heel mooi boek
geeft
Bert aan Ernie.
Er zijn dus vier zinsdelen (de persoonsvorm zelf is ook een zinsdeel):
Bert/geeft/aan Ernie/ een heel mooi boek.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.
Slide 7 - Slide
Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?
Slide 8 - Open question
Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.
Slide 9 - Open question
In zijn jas heeft Job een scheur.
Slide 10 - Open question
Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.
Slide 11 - Open question
Werkwoordelijk gezegde
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden uit de zin
Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin
Slide 14 - Slide
Onderwerp
Zoek de persoonsvorm
Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Slide 15 - Slide
Onderwerp
Zoek de persoonsvorm
Vraag: wie of wat + persoonsvorm
Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 16 - Slide
Lijdend voorwerp
Slide 17 - Slide
Wat is de handeling?
Wie voert de handeling uit?
Wat/wie is nodig bij de handeling?
Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.
Slide 18 - Slide
Lijdend voorwerp
Je moet twee dingen weten:
Wie/wat doet er iets? (onderwerp)
Wat doet diegene?
(pv + werkwoordelijk gezegde)
Wie/wat + onderwerp + werkwoordelijk gezegde? =
lijdend voorwerp
Slide 19 - Slide
even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.
Slide 20 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'
A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 21 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'
A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal
Slide 22 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 23 - Quiz
Meewerkend voorwerp
Slide 24 - Slide
Meewerkend voorwerp
Aan
wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp
Ik geef jou een boek.
Ze gaf aan alle klanten een gratis brood.
Slide 25 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 26 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 27 - Quiz
Aan de slag!
Slide 28 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
Waar(heen) + onderwerp + gezegde?
Wanneer + onderwerp + gezegde?
Waarom + onderwerp + gezegde?
Met wie/wat + onderwerp + gezegde?
Let op
: er zijn nog meer vragen te bedenken.
Slide 29 - Slide
Voorbeelden bijwoordelijke bepaling
De wandelaars liepen naar de finish.
Ze kregen tijdens het lopen een bloemetje.
Door een wolkbreuk moesten ze een uur schuilen.
Met een goed humeur liepen ze daarna verder.
Slide 30 - Slide
Ook het vraagwoord zelf kan een bijwoordelijke bepaling zijn.
Wanneer
lopen jullie de avondvierdaagse?
Waarom
hebben jullie geen tv?
Waar
is jouw broer naar toe?
Slide 31 - Slide
Sommige woorden zijn altijd afzonderlijke bijwoordelijke bepalingen.
Bijvoorbeeld: niet, soms, al, zelfs, misschien, toch, ook
Soms ga ik met mijn broer naar de stad.
Misschien doe ik dat zaterdag weer.
Slide 32 - Slide
Voorzetselvoorwerp
Zinsdelen die beginnen met een voorzetsel dat een sterke band heeft met het werkwoord in die zin.
Ik hou
van chocolade.
Je kunt dit voorzetsel niet weglaten of vervangen zonder dat het de betekenis verandert.
Slide 33 - Slide
Voorbeelden van werkwoorden met een 'vast' voorzetsel:
houden van
zich storen aan
zich verkijken op
denken aan/over/om
zorgen voor
abonneren op
vluchten voor
genieten van
kijken naar
lijken op
geven om
En nog heel veel meer!
Slide 34 - Slide
Let op!
Op pagina 192 t/m 195 vind je extra uitleg!
Slide 35 - Slide
More lessons like this
Zinsontleden
October 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Trede 10- Zinnen ontleden
January 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Talent 3.7 Grammatica Meewerkend voorwerp
November 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2-4
Zinsontleden
December 2024
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Zinsontleden
September 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Grammatica: zinnen ontleden
November 2019
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Zinsontleden
October 2018
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Grammatica: zinnen ontleden
March 2022
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2