3 VWO LS U5 - Grammaire + vouloir et pouvoir

3VWO: Libre Service: Unité 5
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

3VWO: Libre Service: Unité 5

Slide 1 - Slide

1: connaitre, reconnaitre et disparaitre
Kennen, herkennen en verdwijnen

Slide 2 - Slide

(Re)connaitre  - présent

je (re)connais
tu connais
il/elle connait
nous connaissons
vous connaissez
ils/elles connaissent
(h)(er)kennen  - tegenwoordige tijd
ik ken
jij kent
hij/zij kent
wij kennen
u/jullie kennen
zij kennen

Slide 3 - Slide

disparaitre - passé composé

J'ai disparu
tu as disparu
il/elle a disparu
nous avons disparu
vous avez disparu
ils/elles ont disparu

verdwijnen- voltooide tijd

Ik ben verdwenen
Jij / Je bent verdwenen
Hij / Zij is verdwenen
Wij / We zijn verdwenen
Jullie zijn verdwenen
Zij / Ze zijn verdwenen


Slide 4 - Slide

Connaitre - imparfait
Regel:
stam nous-vorm + uitgang
je connaissais
tu connaissais
il/elle connaissait
nous connaissions
vous connaissiez
ils/elles connaissaient
kennen - verleden tijd


ik kende
jij kende
hij/zij kende
wij kenden
u kende/jullie kenden
zij kenden

Slide 5 - Slide

connaitre - futur simple
stam (zonder e)+ avoir uitgang

je connaitrai
tu connaitras
il/elle connaitra
nous connaitrons
vous connaitrez
ils/elles connaitront
kennen - toekomende tijd
alleen Frans - Nederlands

ik zal kennen
jij zult kennen
hij/zij zullen kennen
wij zullen kennen
jullie/u zult kennen
zij zullen kennen

Slide 6 - Slide

connaitre - conditionnel 
stam (zonder e)+ uitgang imparfait
je connaitrais 
tu connaitrais 
il/ elle/ on connaitrait 
Nous connaitrions 
Vous connaitriez 
Ils connaitraient  


vous connaitrez
ils/elles connaitront
kennen - toekomende tijd
alleen Frans - Nederlands

ik zou kennen
jij zou kennen
hij/zij zou kennen
wij zouden kennen
jullie/u zouden kennen
zij zouden kennen

Slide 7 - Slide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "reconnaitre" in de conditionnel?
A
Tu reconnaissais
B
Tu reconnais
C
Tu reconnaitrais
D
Tu as reconnu

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Ils connaissaient
B
Ils connaissent
C
Ils connaitre
D
Ils ont connu

Slide 9 - Quiz

nous avons connu
vous connaîtrez
il connaît
nous connaissons
il connaîtra
on connaissait
wij hebben gekend
hij kent
u zal kennen
wij kennen
hij zal kennen
wij kenden
hij kende
jullie kennen

Slide 10 - Drag question

Heureusement, ....... bien la route. (wij kennen)

Slide 11 - Open question

Normalement, ....... le ministre (ik zou herkennen)

Slide 12 - Open question

Demain, ........ la fin du roman (ik zal kennen).

Slide 13 - Open question

............ derrière la montagne. (de zon is verdwenen)

Slide 14 - Open question

....... cette chanson immédiatement. (zij -m- hebben herkend)

Slide 15 - Open question

Le comparatif + Le Superlatif (vergelijkende trap + overtreffende trap)
2) Le comparatif + le Superlatif 
( de vergelijkende en de overtreffende trap)

Slide 16 - Slide

Hoe zeg je: de kat is dikker
A
Le chat est gros
B
Le chat est plus gros
C
Le chat est le plus gros
D
Le chat est le plus grosse

Slide 17 - Quiz

De hond is minder oud.
A
Le chien est aussi vieille
B
Le chien est aussi vieux
C
Le chien est plus vieux
D
Le chien est moins vieux

Slide 18 - Quiz

Het meisje is even groot als ik.
A
La fille est plus grande que moi
B
La fille est plus grand que moi
C
La fille est aussi grande que moi
D
La fille est aussi grand que moi

Slide 19 - Quiz

Deze taart (m) is lekkerder
A
Ce gateau est plus bon
B
Ce gateau est plus meilleur
C
Ce gateau est le plus bon
D
Ce gateau est meilleur

Slide 20 - Quiz

Deze jongens zijn minder sportief
A
Ces garçons sont aussi sportifs
B
Ces garçons sont aussi sportives
C
Ces garçons sont moins sportives
D
Ces garçons sont moins sportifs

Slide 21 - Quiz

Elle roule (langzamer dan) le scooter maar (sneller dan) le vélo.

Slide 22 - Open question

Dat is de beste muziek:
A
C'est la meilleure musique
B
C'est la plus meilleure musique
C
C'est la plus bonne musique
D
C'est la meilleure bonne musique

Slide 23 - Quiz


Zij danst het best.
Tekst

Slide 24 - Open question


De dakloze is is het strijdlustigst.

Slide 25 - Open question

Vouloir et Pouvoir
aux 5 temps!

Slide 26 - Slide

présent
pouvoir = kunnen, mogen
vouloir = willen

andere tijden









voorbeelden
elle a pu = zij heeft gekund
je voulais = ik wilde
il voudrait = hij zou (graag) willen
pouvoir
vouloir
je
peux
veux
tu
peux
veux
il,elle,on
peut
veut
nous
pouvons
voulons
vous
pouvez
voulez
ils,elles
peuvent
veulent
pouvoir
vouloir
voltooid dw.
pu 
voulu
stam imparfait
pouv-
voul-
stam futur
pourr-
voudr-

Slide 27 - Slide

Wat is de imparfait-stam van "pouvoir"
A
pouv-
B
pour-
C
pourr-

Slide 28 - Quiz

ils (pouvoir) in de Imparfait
lesdoel 2: leren vervoegen
A
pouvent
B
pouvais
C
pouviez
D
pouvaient

Slide 29 - Quiz

Wat is de futur-stam van "pouvoir"
lesdoel 2: leren vervoegen
A
pouv-
B
pour-
C
pourr-
D
poul-

Slide 30 - Quiz

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
lesdoel 2: leren vervoegen
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 31 - Quiz

Présent avoir
Imparfait vouloir
Passé composé vouloir
Présent vouloir
Imparfait pouvoir
passé composé pouvoir
Ils ont
On voulait
Tu as voulu
Vous voulez
Ils pouvaient
Nous avons pu

Slide 32 - Drag question

opdracht
klik hier

              >>> feu orange = overleggen op fluistertoon
l

Slide 33 - Slide

Ik ken de grammatica van unités 5 en 6
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll