5/3 2h naamwoordelijk gezegde + soorten werkwoorden

dinsdag 18/5 3h
  • 8 vragen LessonUp
  • herhalen Grammatica woordsoorten soorten werkwoorden + naamwoordelijk gezegde
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

dinsdag 18/5 3h
  • 8 vragen LessonUp
  • herhalen Grammatica woordsoorten soorten werkwoorden + naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Slide

Wat voor soort werkwoord is slapen?
Mijn moeder ligt vaak te slapen na 22.00 uur.
A
hww
B
kww
C
zww

Slide 2 - Quiz

Wat is het gezegde?
Hij lijkt wel een luie kerel.
A
lijkt
B
lijkt wel een luie kerel
C
lijkt een luie kerel
D
lijkt wel

Slide 3 - Quiz

Wat voor werkwoord is schijnt?
Het schijnt een leuk meisje te zijn.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 4 - Quiz

Welk gezegde?

Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en wat is het gezegde?
Mijn buurvrouw wordt morgen 43 jaar.


A
wg: wordt
B
ng: wordt 43 jaar
C
wg: wordt 43 jaar
D
ng: wordt morgen 43 jaar

Slide 6 - Quiz

Wat voor gezegde?
Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Wat is het gezegde?
Joost heeft een mooi cijfer verdiend.
A
heeft
B
heeft verdiend
C
heeft een mooi cijfer verdiend

Slide 8 - Quiz

Wat is het gezegde?
De zwangere kat is bijna moeder.
A
is
B
is bijna moeder
C
is moeder
D
de zwangere kat is

Slide 9 - Quiz

3 soorten werkwoorden
  1. zelfstandig werkwoord (zww): is het ww in de zin met een wwg als er maar 1 ww in de zin staat. Schuift naar achteren in de zin als er meerdere werkwoorden zijn.
  2. hulpwerkwoord (hww): kan nooit alleen in de zin staan. Staat samen met een zww of kww in de zin. Is een vorm van het ww. zijn, hebben, worden (om volt.deelw. te maken) of zullen, willen, gaan, enz.
  3. koppelwerkwoord (kww): is altijd een vorm van zijn, worden, lijken, schijnen, blijken, blijven. Komt alleen voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde. Bij meerder ww. staat het achteraan in de zin.

Slide 10 - Slide

maken
  • Grammatica woordsoorten hoofdstuk 3:
  • opdracht 3 en opdracht 5

Slide 11 - Slide

Welk gezegde?

Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz


Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

De leerling leest een boek.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

Volgende week wordt carnaval gevierd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz

De nieuwe leerling schijnt aardig te zijn. Wat is het NG?
A
schijnt
B
schijnt aardig te zijn
C
schijnt te zijn
D
schijnt aardig zijn

Slide 19 - Quiz

Wat is het NG in deze zin: Vanaf morgen zal mijn broer de nieuwe verdediger van ons elftal zijn.

Slide 20 - Open question

Wat is het NG in de volgende zin: Tijdens deze lange wandeling lijkt de terugweg langer.

Slide 21 - Open question