Cursus 5 §2 persoonsvorm en zinsdelen

1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Nieuw cursus
2. Lesdoelen
3. Uitleg/ oefenen
4. Zelfstandig werken
5. Afsluiting in Lessonup

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog over de persoonsvorm?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

  • Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.
  • Je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
Lesdoelen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Het maken van aantekeningen kan helpen om de uitleg beter te onthouden. 
Aantekeningen
bij spelling

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De persoonsvorm (pv)

In elke zin staan werkwoorden. Eén van de werkwoorden
in de zin is de
persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Je kunt de persoonsvorm in een zin op twee manieren vinden. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?
Let op: de vraagproef werkt niet bij een vraagzin

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

"De docent behandelt grammatica zinsdelen met vierentwintig leerlingen."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Welke van de drie manieren heb jij bij de vorige vraag gebruikt om de persoonsvorm te vinden?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit meerdere woorden.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeelproef
  1. Ik  geef mijn broer een hand.
  2. Geef  ik mijn broer een hand?
  3. Een hand geef ik mijn broer.
  4. Mijn broer geef ik een hand.

Zet streepjes tussen elk zinsdeel:
Ik  | geef | mijn broer | een hand.

Slide 16 - Slide

Je ziet dat de woordjes 'mijn' en 'een' niet los in de zin kunnen staan.
Ze horen bij ' broer' en 'hand'.

'mijn broer'
'een hand'
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

1. De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


3. Gisteren stonden de hongerige paarden luid te hinniken.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

  • Wat: Cursus 5 paragraaf 2 opdracht 1 t/m 5 blz. 202/203 maken. Schrijf de antwoorden in je schrift. 
  • Hoe: individueel
  • Hulp: boek, buren, mevrouw de Vries 
  • Tijd: 15 min.
  • Uitkomst: bespreken
  • Klaar: lees verder in je leesboek 
timer
15:00
Bekijk de uitlegvideo in de onlinemethode voor hulp.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Uitlegfilmpje!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

2. Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer kun je de vraagproef niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin:

'Gisteren hebben zij gedanst.'
A
hebben
B
gedanst

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm in de zin:

'Zit jij te lezen?'
A
lezen
B
zit

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions