About reading: alinea doelen & signaalwoorden (voegwoorden)
Reading together
(Home)work
Looking back.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, vwoLeerjaar 2,3
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Today
StudyGo!
About reading: alinea doelen & signaalwoorden (voegwoorden)
Reading together
(Home)work
Looking back.
Slide 1 - Slide
Aan het einde van deze les...
.. kun je met behulp van signaalwoorden het doel van een alinea bepalen.
.. kun je de verschillende doelen die een alinea heeft benoemen.
.. heb je geoefend met het gebruiken van signaalwoorden
Slide 2 - Slide
timer
5:00
Slide 3 - Slide
Voegwoorden (conjunctions): wat weet je nog?
Eigen denktijd random beurten
timer
0:30
Slide 4 - Slide
tekstsoorten; welke kun je benoemen
doelen van een alinea: waar denk je dan aan?
Eigen denktijd random beurten
timer
1:00
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Wat zijn 'conjunctions'? Noem ook een voorbeeld.
Slide 7 - Open question
Schrijf een kloppende Engelse zin, waarin je een voegwoord gebruikt. Benoem dan ook de relatie die het voegwoord aangeeft.
Slide 8 - Open question
3. Homework check
Homework was:
exc. 45 t/m 48
Please, open p.39
Check together:
exc. 45/46/47
Slide 9 - Slide
Wat zijn conjunctions? Conjunctions (voegwoorden) zijn woorden die zinnen of delen van zinnen met elkaar verbinden. Ze maken een tekst duidelijker en helpen om relaties tussen delen van zinnen en woorden te laten zien.
Waarom gebruiken we conjunctions? We gebruiken conjunctions om te laten zien hoe zinnen of delen van zinnen bij elkaar horen. Ze kunnen dus ook iets vertellen over het doel van een alinea.
Bijvoorbeeld:
Opsomming (iets toevoegen) – and, also, moreover → I like apples and oranges.
Reden (waarom iets gebeurt) – because, since, as → I stayed inside because it was raining.
Gevolg (wat er daarna gebeurt) – so, therefore, as a result → It started raining, so we went inside.
Tegenstelling (iets tegenover elkaar zetten) – but, however, although → I like coffee, but I don’t like tea.
Keuze (tussen twee dingen kiezen) – or, either...or, neither...nor → You can have tea or coffee.
Tijd (wanneer iets gebeurt) – when, after, before, while → I will call you after dinner.
Voorwaarde (iets moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren) – if, unless, as long as → You can go outside if you finish your homework.
Conjunctions helpen dus om zinnen soepeler en logischer te maken! 😊
Slide 10 - Slide
Doelen van een alinea
Het doel van een alinea is afhankelijk van de tekstsoort.
Voorbeelden van verschillende doelen zijn:
een situatie beschrijven: to describe, to give a description
een voorbeeld geven: to give an example, to illustrate
iets uitleggen: to explain, to make clear
iets samenvatten: to summarise
iets tegenspreken, een tegenstelling geven: to contradict, to show contrast
extra informatie geven: to introduce a new point, to add
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Bij welk doel hoort dit signaalwoord: 'for example'
A
een voorbeeld geven
B
een samenvatting geven
Slide 13 - Quiz
Bij welk doel hoort dit signaalwoord: 'therefore'
A
een voorbeeld geven
B
iets uitleggen
Slide 14 - Quiz
Bij welk doel hoort dit signaalwoord: 'however'
A
iets uitleggen
B
iets tegenspreken
Slide 15 - Quiz
Bij welk doel hoort dit signaalwoord: 'in short'
A
iets samenvatten
B
iets tegenspreken
Slide 16 - Quiz
Bij welk doel hoort dit signaalwoord: 'moreover'
A
iets tegenspreken
B
extra informatie geven
Slide 17 - Quiz
Please open your book, p.138. We'll do exc. 1, 2 & 3 together.
Slide 18 - Slide
Je kunt met behulp van signaalwoorden aangeven welk doel een alinea heeft.
Je kunt uitleggen wanneer je de future tense met 'will' moet gebruiken.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
5. (Home)work
Monday, February 17th:
Afmaken:
exam prep reading 4, exc. 3 t/m 8 (p.139-142)
Leren:
Checkbooks, unit 3 & 4 Reminder: skills test in Friday Feb. 21st