5.3 Wat kost dat?

5.3 Wat kost dat?
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

5.3 Wat kost dat?

Slide 1 - Slide

Programma
  • Terugblik paragraaf 5.2 (herhalen)Lesdoelen
  • Lesdoelen paragraaf 5.3
  • Theorie 
  • controle vragen (lessonup quiz)
  • Aan de slag (opdrachten maken)
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Paragraaf 5.3 Wat kost dat?
Leerdoelen:
-  Je kunt uitleggen dat een bedrijf kosten moet maken om de doelstellingen te bereiken.
- Je kunt met voorbeelden het verschil tussen vaste en variabele kosten uitleggen en opstellen in een formule.
- Je kunt uitleggen wat loonkosten, huisvestingskosten en verkoopkosten zijn.
- Je kunt afschrijving per jaar van een duurzaam productiegoed berekenen.

Slide 3 - Slide

5.3 Wat kost dat?
Bedrijfskosten kunnen verdeeld worden in twee categorien:
- Vaste kosten = kosten die niet afhankelijk zijn  van de omvang van de productie.
Variabele kosten = kosten die afhangen van de productie of afzet. Bijvoorbeeld: verpakkingskosten

Slide 4 - Slide

Totale kostenfunctie
formule: 
Totale kostenfunctie: TK = variabele kosten + vaste kosten 

Stel de kosten van een bedrijf zijn weergegeven via de volgende kostenfunctie: TK = 2q + 2.000.

De variabele kosten zijn dan € 2 per product en de vaste kosten bedragen € 2.000.
q staat voor de hoeveelheid verkochte producten.

 


Slide 5 - Slide

Soorten bedrijfskosten
  • Inkoopwaarde van de omzet
  • Loonkosten (salaris personeel)
  • Huisvestingskosten (huur/hypotheek)
  • Verkoopkosten (reclame of verzendkosten)
  • Rentekosten (lening)
  • Afschrijvingskosten

Slide 6 - Slide

Afschrijvingskosten
Afschrijvingskosten= waarde vermindering van vaste activa (machines, computers en bedrijfsauto's)

Slide 7 - Slide

Afschrijvingskosten berekenen
Voorbeeld: 
Een bedrijfsauto is aanschaft voor €200.000,- en levert na 6 jaar bij de verkoop nog €20.000,- op. 

De jaarlijkse afschrijvingskosten :
(aanschafwaarde - restwaarde) / gebruiksjaren
(200.000 - 20.000) / 6 = € 30.000,- per jaar

Slide 8 - Slide

Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
loonkosten
B
btw
C
afschrijvingskosten
D
de inkoopprijs

Slide 9 - Quiz

Wat zijn bedrijfskosten
A
inkoopwaarde van de grondstoffen
B
kosten van milieuvervuiling
C
kosten die de ondernemer moet maken, zoals huur, loon en reclame
D
maatschappelijke kosten

Slide 10 - Quiz

Kostenfunctie: TK = 35q + 600.
Als dit bedrijf 50 producten maakt, dan zijn de totale kosten:
A
€ 950
B
€ 1.380
C
€ 2.350
D
€ 2.650

Slide 11 - Quiz

Huisvestingskosten (huur of hypotheek) zijn ...
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 12 - Quiz

Bij welke soort bedrijfskosten horen reclamekosten?
A
Personeelskosten
B
Huisvestingskosten
C
Inkoopwaarde van het product
D
Verkoopkosten

Slide 13 - Quiz

Je wilt een auto kopen van 12.000 , gaat 5 jaar mee, en inruilwaarde is 2000
Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar?
A
2000
B
4000
C
5000
D
10000

Slide 14 - Quiz

Wat zijn afschrijvingskosten?
A
Kosten voor grondstoffen en materialen.
B
Kosten voor personeelsbeloningen.
C
Kosten voor waardevermindering van bedrijfsmiddelen.
D
Kosten voor marketingcampagnes.

Slide 15 - Quiz

Opdrachten maken
Blz. 146 opdracht 29
Blz. 147 opdrachten 30; 31; 32 en 33
Blz. 148 opdrachten 34 en 35
Blz. 149 opdrachten 36; 37 en 38
Blz. 150 39; 40 en 41


Slide 16 - Slide