opdr 6 blz. 111 + samengestelde zinnen

OPDRACHT 6 - BLZ. 111
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

OPDRACHT 6 - BLZ. 111

Slide 1 - Slide

1. Mijn moeder (vinden) dat ik was (veranderd). (VT)
A
vindt, veranderd
B
vond, veranderd
C
vind, verandert
D
vond, verandert

Slide 2 - Quiz

2. Sam (worden) morgen kampioen, als hij zijn record (verbeteren).
A
wordt, verbeterd
B
word, verbeterd
C
wordt, verbetert
D
word, verbetert

Slide 3 - Quiz

3. Sommige BN'ers (verlaten) Nederland en (verhuizen) naar Ibiza. (VT)
A
verlaten, verhuizen
B
verlieten, verhuizen
C
verlaten, verhuisde
D
verlieten, verhuisden

Slide 4 - Quiz

4. Voordat hij de wond (hechten), had de dokter mij (verdoven). (VT)
A
hechtte, verdoofd
B
hechtten, verdoofde
C
hechtten, verdoofd
D
hechtte verdoofde

Slide 5 - Quiz

5. De voetballer (vertrouwen) erop dat de club zijn contract (verlengen).
A
vertrouwd, verlengt
B
vertrouwt, verlengt
C
vertrouwd, verlengt
D
vertrouwt, verlengd

Slide 6 - Quiz

De buren (klagen), omdat de hond de hele nacht heeft (blaffen). (VT)
A
klaagde, geblaft
B
klaagde, geblafd
C
klaagden, geblaft
D
klagen, geblaft

Slide 7 - Quiz

SAMENGESTELDE ZINNEN

Slide 8 - Slide

Is de stelling waar?

Je vindt de persoonsvorm in samengestelde zinnen met de tijdproef.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Bij samengestelde zinnen
A
heb je altijd een voegwoord vooraan
B
heb je altijd een voegwoord tussen de zinnen
C
heb je geen voegwoord nodig
D
heb je soms een voegwoord vooraan en soms tussen de zinnen

Slide 10 - Quiz

Bij welk voegwoord in samengestelde zinnen moet je ALTIJD naar het onderwerp en persoonsvorm kijken?
A
Want
B
Of
C
Maar
D
En

Slide 11 - Quiz

Welke bewering klopt? Het kunnen er meerdere zijn.
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er meerdere pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
C
In een hoofdzin staan de pv en het ow naast elkaar
D
In een bijzin staan de pv en het ow niet naast elkaar

Slide 12 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
De temperatuur zal morgen in het noorden van het land dalen naar zo’n 18 graden.
B
Omdat ik mijn arm in het gips heb, kan ik niet mee naar het zwembad.
C
Tijdens mijn maatschappelijke stage in het ziekenhuis heeft Ahmed veel geleerd.
D
In onze klas werd fel gediscussieerd over de ruzie tussen Herman en Boris.

Slide 13 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 14 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Nu is een selfie in een seconde gepiept, maar is het resultaat daarom minder waard?
B
Tijdens het Museumweekend presenteerde de organisatie het allereersteSelfiemuseum.
C
Geen van beide

Slide 15 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 16 - Quiz

Henk eet chips, omdat hij dat heel erg lekker vindt.


A
De zin heeft één persoonsvorm.
B
De zin heeft twee persoonsvormen.
C
De zin heeft drie persoonsvormen.
D
De zin heeft vier persoonsvormen.

Slide 17 - Quiz

Het verbaasde me dat ik jou blijkbaar niet kon vertrouwen.


A
De zin heeft vier persoonsvormen.
B
De zin heeft één persoonsvorm.
C
De zin heeft twee persoonsvormen.
D
De zin heeft drie persoonsvormen.

Slide 18 - Quiz

ENKELVOUDIG OF SAMENGESTELDE ZINNEN?

1. Sarah heeft een kat.
2. De oortjes van Gianluca zijn kwijt, maar gelukkig heeft Bram ze gevonden.

A
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
B
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 3 pv
C
1 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv 2 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv
D
1 = enkelvoudige zin, want er is 1 pv 2 = samengestelde zin, want er zijn 2 pv

Slide 19 - Quiz

Ik vond het niet leuk dat je dat zei, maar je had wel gelijk gekregen.
A
De zin heeft 1 persoonsvorm.
B
De zin heeft 2 persoonsvormen.
C
De zin heeft 3 persoonsvormen.
D
De zin heeft 4 persoonsvormen.

Slide 20 - Quiz

De samengestelde zinnen heb ik ...... begrepen.
A
goed
B
voldoende
C
nog niet zo goed
D
slecht

Slide 21 - Quiz