Poëzie - Les 3

Periode 3 - Nederlands
* Poëzie (Laagland cursus 3 en 4) 
* Mondeling over drie boeken en één dichtbundel
* Examenvoorbereiding
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Periode 3 - Nederlands
* Poëzie (Laagland cursus 3 en 4) 
* Mondeling over drie boeken en één dichtbundel
* Examenvoorbereiding

Slide 1 - Slide

Planning P3
Week 5                     Donderdag 4 februari = start periode 3 / poëzie 
Week 6                     Maandag 8 februari = poëzie  EN donderdag 11 februari = poëzie  (=online)  
Week 7                     Voorjaarsvakantie 
Week 8                     Maandag 22 februari = poëzie EN donderdag 25 februari = LESVRIJ 
Week 9                     Maandag  1 maart = poëzie EN donderdag 4 maart (= start examenstof)
Week 10                   Maandag 8 maart (= examenstof) EN donderdag 11 maart  (= examenstof)
Week 11                    Maandag 15 maart  (= examenstof) EN donderdag 18 maart  (= examenstof)
Week 12                   Maandag 22 maart (= examenstof) EN donderdag 25 maart (= examenstof)
Week 13                   Toetsweek 3

Slide 2 - Slide

Herhaling poëzie - les 1 en 2
* Rijm
* Strofen
* Enjambement
* Klassiek of modern?
* Sonnet  

Slide 3 - Slide

In de file

Slide 4 - Slide

Analyse gedicht
1a. Wat is het rijmschema van dit gedicht?
1b. Hoe noem je dit rijmschema?
1c. Noem een voorbeeld van alliteratie
1d. Noem een voorbeeld van assonantie
1e. Waar in het gedicht vind je een vorm van binnenrijm?
2. Is dit een modern of een klassiek gedicht? Leg uit.
3a. Dit gedicht is een sonnet. Waar kan je dit aan zien?
3b. Waar in het gedicht bevindt zich de wending? 


Slide 5 - Slide

Poëzie - les 3
Beeldspraak

* Vergelijking
* Metafoor
* Metonymia
* Personificatie

Slide 6 - Slide

Beeldspraak 
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je spreekt in 'beelden'. 

Als je beeldspraak gebruikt, benoem je iets of iemand niet direct, maar gebruik je een ‘beeld’ om iets of iemand te typeren. 

We hebben vier verschillende vormen van beeldspraak:
1. Vergelijking 
2. Metafoor
3. Personificatie
4. Metonymia 

Slide 7 - Slide

Vergelijking
De eenvoudigste vorm van beeldspraak is de vergelijking.  Je vergelijkt iets of iemand met iets anders, omdat er een overeenkomst is. Zowel het beeld als het object worden in de zin genoemd. 

Michael Johnson is sneller dan een bliksemschicht. 

Hiermee bedoel ik niet letterlijk dat Michael Johnson sneller is dan een bliksemschicht, want dan zou hij in staat moeten zijn om sneller dan 60.000 kilometer per seconde te lopen. Het gaat om de figuurlijke betekenis waarbij ik met 'sneller dan een bliksemschicht' eigenlijk bedoel 'heel erg snel'.

Slide 8 - Slide

Metafoor
De metafoor is binnen de poëzie de meest voorkomende vorm van beeldspraak. Wat een metafoor is, kan wellicht het best worden uitgelegd aan de hand van het volgende voorbeeld.
In de volgende zin staan drie metaforen. 

Als student woonde ik in een zwijnenstal, maar toen mijn vriendin bij mij in kwam wonen, toverde zij ons appartement om tot een paleis.

De ik-persoon uit bovenstaande zin woonde niet letterlijk in een zwijnenstal, maar in een woning dat net zo smerig was als een zwijnenstal. Het woord zwijnenstal wordt hier in een figuurlijke betekenis gebruikt als: 'een omgeving die heel erg vies is'. Ook 'toverde' en 'paleis' worden in bovenstaande zin op figuurlijke wijze gebruikt.

Slide 9 - Slide

Personificatie
Personificatie is een vorm van beeldspraak waarbij de dichter menselijke eigenschappen of menselijk gedrag toekent aan abstracte begrippen of levenloze objecten.

Het gevaar loerde op elke straathoek van Manhattan.
Aan de waterkant stoeit de wind met het riet.
Die zak met M&M's roept al de hele tijd naar mij. 

Slide 10 - Slide

In de file

Slide 11 - Slide

Metonymia
De lastigste...

Deze beeldspraak berust op een ander verband tussen object en beeld. Men noemt bijvoorbeeld één opvallend kenmerk of een merk/naam. Ook kan iemand een geheel noemen, terwijl hij maar een deel bedoelt (of andersom)

* Ongelooflijk hard schopte hij het leer in de touwen
* Heb jij de laatste Rembrandt al gezien in het Rijksmuseum?
* We dronken nog een glaasje mee.
* Nederland verloor van Portugal met 0-2.
* De bemanning van het schip bestond uit dertig koppen

Slide 12 - Slide

Even oefenen
Welke vorm van beeldspraak zie je in de volgende voorbeelden?
Vul het juiste antwoord in ! 

Slide 13 - Slide

'Heb jij de nieuwste Spielberg al gezien?' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 14 - Quiz

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 15 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymie
D
vergelijking

Slide 16 - Quiz

'We brachten drie flessen mee naar het feestje.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 17 - Quiz

'De golven aaien de zwemmers'. Welke vorm van beeldspraak is dit?

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 18 - Quiz

'Die engel heeft een grote pan soep gemaakt'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 19 - Quiz

'Mijn buurman, een boom van een vent kan zo die muur slopen'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymie

Slide 20 - Quiz