T7 BS 1 tm 3

Thema 7: 
Ecologie

Boek 4B
1 / 50
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Thema 7: 
Ecologie

Boek 4B

Slide 1 - Slide

Bs 1 - Leerdoelen
7.1.1 Je kunt beschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.
7.1.2 Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
7.1.3 Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.

Slide 2 - Slide

Organismen en hun milieu
Ecologie is de leer van organismen en hun relatie met het milieu
  • Individu
  • Populatie (organismen van 1 soort in een bep. gebied)
  • Levensgemeenschap (organismen van meerdere soorten in een bepaald gebied)
  • Biotoop (alle abiotische factoren in een gebied)
  • Ecosysteem (biotoop + levensgemeenschappen) - begrensd gebied waarin een wisselwerking plaatsvindt tussen verschillende biotische en abiotische factoren. 

Slide 3 - Slide

Tolerantie voor factoren
Soorten leven in hun habitat,
(leefomgeving van een soort met zijn specifieke biotische en abiotische factoren). 

De abiotische factoren zijn van invloed op de soortensamenstelling.

Elke factor in hun habitat:
  • Optimum
  • minimum- en maximumwaardes  (tolerantiegrenzen)

Slide 4 - Slide

Biotisch en abiotische factoren

Slide 5 - Slide

Een habitat bevat:
A
Alleen biotische factoren
B
Alleen abiotische factoren
C
Zowel biotische als abiotosche factoren
D
Geen van beide

Slide 6 - Quiz

Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen

Slide 7 - Quiz

Wat is een biotische factor?
A
konijn
B
grasplant
C
beide zijn goed
D
beide zijn fout

Slide 8 - Quiz


Ik weet wat abiotische factoren zijn.
Abiotische factoren zijn:
A
Zuurstof in een slootje
B
Hoeveelheid beschikbaar voedsel
C
Aanwezigheid van een partner
D
Zonnestraaltjes

Slide 9 - Quiz

Wat is voorbeeld van een ecosysteem?
A
De duinen
B
Het tropisch regenwoud
C
Gras
D
Een konijnen populatie

Slide 10 - Quiz

Bodem alleen is geen abiotische factor!
Eigenschappen van de bodem wel zoals:
  • Grootte van bodemdeeltjes
  • pH
  • Hoeveelheid water in de bodem
  • Hoeveelheid zuurstof
  • Hoeveelheid humus -> mengsel van organische stoffen, anorganische stoffen en micro-organismen (bacteriën en schimmels)

Slide 11 - Slide

Licht alleen is geen abiotische factor!
Eigenschappen van het licht wel zoals:
  • Daglengte
  • Lichtintensiteit
  • Golflengte van het licht


Slide 12 - Slide

WATER
Planten (in droog milieu):
- dikte cuticula
- weinig huidmondjes
- grootte wortelstelsel

Dieren:
- zuurstofgehalte
- zoutgehalte

Slide 13 - Slide

Temperatuur
  • Chemische processen in organismen worden geregeld door enzymen.
  • afhankelijk van de temperatuur
  • Koudbloedige dieren niet actief bij lage temperatuur

Slide 14 - Slide

Tolerantie
- habitat -> abiotische factoren -> beperkende factor
- tolerantiegrenzen
- tolerantiegebied
- optimumgrafiek


Slide 15 - Slide

Er is een verband tussen de tolerantie en het verspreidingsgebied van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste verspreidingsgebied?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 16 - Quiz

Wat is de beperkende factor bij verlichtingssterkte 8?
A
zuurstof
B
licht
C
CO2
D
temperatuur

Slide 17 - Quiz

Bs 2 - Leerdoelen
7.2.1 Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrentie en van coöperatie onderscheiden.
7.2.2 Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven.

Slide 18 - Slide

Niche
Een niche is de rol die het organisme speelt in het ecosysteem; de interactie met het ecosysteem
Voorbeelden:
voeding - wat eet het, door wie wordt het gegeten?
Andere taken; nest bouwen, graven etc.
Niche

Slide 19 - Slide

Natuurlijke selectie leidt tot verschillende niches

Slide 20 - Slide

Concurrentie
Competitie / strijd
Bij concurrentie is er vaak sprake van een overlappende niche.
Kan plaatsvinden tussen soortgenoten (intraspecifiek) --> verhoogd de selectiedruk 
Maar ook tussen verschillende soorten (interspecifiek)

Slide 21 - Slide

Coöperatie (binnen de soort)

Bescherming
Verdediging
Paarvorming
Voedsel

Slide 22 - Slide

Symbiose
  • Mutualisme: + / +
  • Commensalisme: + / 0
  • Parasitisme: - / +

    Geen symbiose:
  • Competitie - / -
  • Predatie - / +

Slide 23 - Slide

Mutualisme
Beide soorten hebben voordeel van de symbiose (samenlevingsvorm)
+      + 
Korstmos: Schimmel + alge
Kunnen niet zonder elkaar leven

Slide 24 - Slide

Een kreeft die gebruik maakt van een leeg slakkenhuis van een wulk is een voorbeeld van ....
A
Mutualisme
B
Commensalisme
C
Parasitisme

Slide 25 - Quiz

Schimmels gebruiken organische stoffen van de plant. De schimmels nemen water en anorganische stoffen op uit de omgeving en ze kunnen deze stoffen vasthouden. De algen gebruiken deze stoffen voor de fotosynthese.

Welk begrip past bij 'korstmos'?
A
Een mos
B
parasitisme
C
commensalisme
D
mutualisme

Slide 26 - Quiz

Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 27 - Quiz

De koolplant scheidt een stofje uit dat sluipwespen aantrekt. Sluipwespen leggen eieren in de rupsen die de koolplant op eten.
A
Mutualisme en parasitisme
B
Mutualisme en commensalisme
C
Commensalisme en parasitisme
D
Mutualisme, commensalisme en parasitisme

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Biologisch evenwicht
Verklaar het verloop van de grafiek. Wat kun je hieruit afleiden over de relatie tussen konijnen en vossen?

Slide 30 - Slide

Populatiedynamiek

Slide 31 - Slide

Wat is de draagkracht van een ecosysteem?
A
Het aantal dieren in een bepaald gebied
B
De maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden
C
Alle organismen in een bepaald gebied
D
De minimale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden

Slide 32 - Quiz

Waardoor leidt overschrijding van draagkracht meestal tot een lagere draagkracht?
A
de dieren zijn dood
B
voedselbronnen zijn uitgeput
C
het systeem schiet door
D
er zijn meer predatoren

Slide 33 - Quiz

Optimale omstandigheden
Groei van populatie is zichtbaar te maken in grafiek.

Draagkracht van ecosysteem is belangrijk voor grootte.
- Exponentiele groei (J)
- Begrensde groei (S)

Slide 34 - Slide

Overschrijden van draagkracht
Als de draagkracht wordt overschreden, zal de populatie een periode van sterfte doormaken

Uiteindelijk kan:
1) de populatie zich herstellen tot de oorspronkelijke draagkracht
2) Een nieuw evenwicht ontstaan bij een lagere draagkracht
3) De populatie verdwijnen uit het gebied

Slide 35 - Slide

Exoten
Exoten: soorten afkomstig uit een ander 
gebied die zich vestigen in een ecosysteem

Invasieve exoot: brengt een ernstige verstoring teweeg in het ecosysteem

Voorbeeld: halsbandparkiet (Psittacula krameri) uit India. Het gevaar bestaat dan dat ze inheemse populaties verdringen.

Slide 36 - Slide

BS 3 - Leerdoelen
7.3.1 Je kunt de voedselrelaties binnen een ecosysteem beschrijven.
7.3.2 Je kunt de energiestromen door een ecosysteem beschrijven.

Slide 37 - Slide

Voedselketen
Geeft de voedselrelaties weer in een ecosysteem.
1.   Start met producent!
2.  Pijlen goed richting: "wordt gegeten door".

Slide 38 - Slide

Voedselweb
Voedselweb: alle voedselrelaties binnen een levensgemeenschap 

Slide 39 - Slide

Energiestroom
Trofisch niveau = schakel in een voedselketen/web

Een voedselketen/web start altijd met een producent (eigen eten maken)

Producenten zijn of foto-autotroof (zelfvoedend door fotosynthese) of chemo-autotroof (zelfvoedend door chemosynthese)

Slide 40 - Slide

Welke van de onderstaande beweringen is/zijn juist?

1) Planteneters zijn altijd consumenten van de 1e orde.
2) Vleeseters zijn altijd consumenten van de 2e orde.
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Beide beweringen zijn juist
D
Beide beweringen zijn onjuist

Slide 41 - Quiz

Bestudeer het voedselweb hiernaast:
Op welk trofisch niveau bevinden zich de jonge rondvissen?
A
consument 1e orde
B
consument 1e orde of consument 2e orde
C
consument 2e orde
D
consument 2e orde of consument 3e orde

Slide 42 - Quiz

Organisch/anorganisch
Organische stoffen (zoals C6H12O6):
  1. Bevatten sowieso: C en H (en meestal O).
  2. Zijn meestal grote, ingewikkelde moleculen.                                  
  3. Komen meestal van organismen af.

Anorganische stoffen:
  1. Zijn meestal klein en eenvoudig (H2O, CO, CO2, NaCl, O2)
  2. Komen zowel voor in levenloze natuur als in organismen 

Slide 43 - Slide

Energiestromen

Slide 44 - Slide

Energiestromen

Slide 45 - Slide

Piramides
piramide van aantallen
* het aantal organismen per trofisch niveau
* kan verschillende vormen hebben

piramide van biomassa
* het totale gewicht van alle organische stofffen 
per trofisch niveau
* altijd piramidevorm 

Slide 46 - Slide

Welke piramide is de piramide van biomassa?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 47 - Quiz

Bij welke piramide is de volgende schakel altijd kleiner?
A
Piramide van aantal
B
Piramide van biomassa

Slide 48 - Quiz

Aan de slag!
Wat?
Thema 7:
- basisstof 1:     1, 3, 4, 5
- basisstof 2:    9, 10, 11
- basisstof 3:    16, 17, 18, 19
Hulp nodig?
Meer hulp nodig?
Lees basisstof 4
Steek je vinger omhoog
Aan de slag!
timer
20:00

Slide 49 - Slide

Levensgemeenschap
Biotische factoren
Abiotische factoren
Ecosysteem
Habitat
Soortensamenstelling
Tolerantie
Optimum
Beperkende factor
Concurrentie
Symbiose
Mutualisme
Commensalisme
Parasitisme
Migratie
Biologisch evenwicht
Exoten


Vraat
Voedselketen
Voedselrelaties
Voedselweb
Predatie
Trofisch niveau
Autotroof
Producenten
Assimilatie
Fotosynthese
Organische stoffen
Anorganische stoffen
Heterotroof
Consumenten
Reducenten
Dissimilatie
Biomassa

Slide 50 - Slide