Begrijpend lezen les 6: verwijswoorden

 Begrijpend lezen 
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 Begrijpend lezen 

Slide 1 - Slide

Deze les

  • lezen
  • Gaan we het hebben over verwijswoorden





Slide 2 - Slide

Deze les ga je...
...leren wat verwijswoorden zijn.
...leren hoe je verwijswoorden kunt toepassen.

Slide 3 - Slide

Lezen
10 minuten
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Vorige les heb je geleerd ...
... welke functie de titel heeft.
...wat de functie is van de inleiding.
...wat de functie is van het slot.
...hoe een alinea is opgebouwd.


Wie weet het nog?


Slide 5 - Slide

Wat is de functie van een titel

Slide 6 - Open question

Op welke drie manieren kan een schrijver het slot afsluiten?

Slide 7 - Open question

Op welke vier manieren kun je een tekst inleiden?

Slide 8 - Open question

Verwijswoorden
In teksten staan woorden die verwijzen naar andere woorden . Een schrijver gebruikt ze om te voorkomen dat hij dezelfde woorden herhaalt, waardoor een tekst saai wordt.

Verwijswoorden kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin  verwijzen.   (antecedent)


Slide 9 - Slide

Verwijswoorden
Michelle heeft gisteravond het werkstuk voor aardrijkskunde gemaakt, zodat ze in het weekend naar het strand kan. ('ze' verwijst naar één woord)

Bij een bekende webwinkel heb ik twee nieuwe spellen gekocht, want die waren in de aanbieding. ('die' verwijst naar twee nieuwe spellen)

Mijn neef is Nederlands kampioen judo geworden. Dat vind ik een goede prestatie. ('dat' verwijst naar een hele zin) 

Slide 10 - Slide

Aan de slag!

Pak je boek Op Niveau erbij.
Lees tekst 5: Ben jij slimmer dan een 5-jarige (nog een keer)
Blz. 204

Slide 11 - Slide

Aan de slag!

Log in bij LessonUp:  Begrijpend lezen les 6 verwijswoorden
Maak vraag 1 t/m 10

Slide 12 - Slide

1. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 8?

Slide 13 - Open question

2. Waarnaar verwijst 'die' in regel 11?

Slide 14 - Open question

3. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 14?

Slide 15 - Open question

4. Waarnaar verwijst 'dat' in regel 17?

Slide 16 - Open question

5. Waarnaar verwijst 'daar' in regel 18?

Slide 17 - Open question

6. Waarnaar verwijst 'hun' in regel 21?

Slide 18 - Open question

7. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 29?

Slide 19 - Open question

8. Waarnaar verwijst 'die' in regel 31?

Slide 20 - Open question

9. Waarnaar verwijst 'hun' in regel 34?

Slide 21 - Open question

10. Waarnaar verwijst 'Dat' in regel 34?

Slide 22 - Open question

Extra oefenen
Lees tekst 8 op bladzijde 209: 'De jongen die een biljoen bomen wil planten'. (209) globaal
Maak vraag 1

Slide 23 - Slide

1. Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding vooral de aandacht van de lezer?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een anekdote vertellen.

Slide 24 - Quiz

Extra oefenen
Lees tekst 8: 'De jongen die een biljoen bomen wil planten'. grondig
Maak vraag 2 t/m 14

Slide 25 - Slide

2. Waarnaar verwijst 'Dat' in regel 1?

Slide 26 - Open question

3. Waarnaar verwijst 'Dat' in regel 9?

Slide 27 - Open question

4. Waarnaar verwijst 'Zij' in regel 21?

Slide 28 - Open question

5. Waarnaar verwijst 'die' in regel 34?

Slide 29 - Open question

6. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 39?

Slide 30 - Open question

7. Waarnaar verwijst 'Ze' in regel 50?

Slide 31 - Open question

8. Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op.

Slide 32 - Open question

9. Schrijf de kernzin van alinea 4 op.

Slide 33 - Open question

10. Wat is de functie van de overige zinnen van alinea 4?

Slide 34 - Open question

11. Schrijf de hoofdzaak van alinea 6 op.

Slide 35 - Open question

12. Wat is het deelonderwerp van alinea 7?

Slide 36 - Open question

13. Schrijf de hoofdzaak van alinea 7 op.

Slide 37 - Open question

14. Schrijf de hoofdgedachte van de tekst op.

Slide 38 - Open question

Oefenen
Lees tekst 9 op bladzijde 211 en 212 : 'Lente'. grondig
Maak vraag 1 t/m 15

Slide 39 - Slide

1. Op welke manier trekt de schrijver in de inleiding vooral de aandacht van de lezer?
A
De aanleiding voor het schrijven wordt genoemd.
B
Het onderwerp wordt aangekondigd.
C
Er worden een of meerdere vragen gesteld.
D
Een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen.

Slide 40 - Quiz

2. Hoeveel schapenwolkjes zijn er in de heldere blauwe lucht aanwezig volgens de tekst van de inleiding?

Slide 41 - Open question

3. Waarnaar verwijst 'ze' in regel 8?

Slide 42 - Open question

4. Waarnaar verwijst 'wat' in regel 16?

Slide 43 - Open question

5. Waarnaar verwijst 'Dat' in regel 30?

Slide 44 - Open question

6. Waarnaar verwijst 'die' in regel 40?

Slide 45 - Open question

7. Schrijf op wat bedoeld wordt met het lengen van de dagen (r. 5-6).

Slide 46 - Open question

8. Schrijf het deelonderwerp van alinea 3 op.

Slide 47 - Open question

9. Schrijf de kernzin van alinea 3 op.

Slide 48 - Open question

10. 'Dat komt omdat stapelwolken zich boven de warmste gebieden ontwikkelen.' Deze zin is een:
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 49 - Quiz

11. Hoe komt het dat hooikoortspatiënten juist in de lente snotteren?

Slide 50 - Open question

12. Schrijf de kernzin van alinea 5 op.

Slide 51 - Open question

13. Schrijf de hoofdzaak van alinea 6 op in eigen woorden.

Slide 52 - Open question

14. Past het tussenkopje 'Onstuimig weer' goed bij de inhoud van de alinea?

Slide 53 - Open question

15. Wat is de hoofdgedachte van de tekst ?

Slide 54 - Open question