2023 2024 - H3C - voorkennis toets 2.1/3.1/3.2/3.3

2023 2024 - H3C - voorkennis toets 2.1/3.1/3.2/3.3
1 / 48
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

2023 2024 - H3C - voorkennis toets 2.1/3.1/3.2/3.3

Slide 1 - Slide

In het atoommodel hebben de subatomaire deeltjes een specifieke plaats.
Geef de juiste locatie van de atomaire subdeeltjes aan.
A
In de kern bevinden zich de protonen en elektronen. In de schillen de neutronen
B
In de kern bevinden zich de protonen en neutronen. In de schillen de elektronen
C
In de kern bevinden zich de neutronen en elektronen. In de schillen de protonen
D
In de kern bevinden zich de elektronen. In de schillen de neutronen en protonen

Slide 2 - Quiz

In het atoommodel hebben de subatomaire deeltjes een specifieke plaats.

Sleep de begrippen naar de juiste plek.
In de                      bevinden zich de                en ongeladen                  , daaromheen draaien de            in de              .




timer
1:00
Atoomkern
Protonen
Neutronen
Elektronen
K-L en M schillen

Slide 3 - Drag question

Bij het achterhalen van de leeftijd van gevonden fossielen wordt gebruikgemaakt van koolstofdatering. Daarvoor wordt onderzocht wat de verhouding tussen de isotopen C-12 en C-14 is. Wat is het verschil in atoombouw tussen de isotopen C-12 en C-14?
A
In C-12 zijn 2 neutronen en 2 elektronen minder dan C-14
B
In C-12 zijn 2 neutronen minder dan C-14
C
In C-12 zijn 2 elektronen minder dan C-14
D
In C-12 zijn 2 neutronen en 2 elektronen meer dan C-14

Slide 4 - Quiz

Moleculen en atomen zijn onzichtbaar klein. Als je een theelepel zuivere suiker (C12H22O11) oplost in een glas zuiver water (H2O), ontstaat een heldere suikeroplossing.
Hoeveel soorten moleculen zitten er in dat glas?
timer
1:00

Slide 5 - Open question

Of een stof een element of een verbinding is, kun je gemakkelijk afleiden aan de hand van de formule.
Geef aan welke van de volgende stoffen verbindingen zijn.
A
H2
B
CH4
C
Na
D
Fe

Slide 6 - Quiz

Molecuulformules stel je op met behulp van de symbolen en indexen van de atoomsoorten in dat molecuul.
De volgende beschrijvingen geven de samenstelling weer van één molecuul.
Sleep de juiste molecuulformule naar elke beschrijving. Er blijven drie molecuulformules over.
één koolstofatoom en vier waterstofatomen:
twee waterstofatomen en één zwavelatoom:
twee waterstofatomen en twee zuurstofatomen:
zes koolstofatomen, twaalf waterstofatomen en zes zuurstofatomen:









timer
1:00
CH4
C4H
2 OH
6 C12H6O
H2S
H2O2
C6H12O6

Slide 7 - Drag question

Uit molecuulformules kun je afleiden hoeveel van elke atoomsoort in de formule aanwezig is. Dit kun je noteren in een beschrijving van de samenstelling van deze formule.
Sleep de juiste beschrijving naar elke molecuulformule. Er blijven drie beschrijvingen over.
C2H6:
HCl:
Fe2O3:
KBr: 




timer
1:00
twee koolstof atomen en 6 waterstof atomen.
twee chloor atomen en 6 waterstof atomen.
een kalium atoom en een broom atoom.
een kalium atoom en een boor atoom.
een waterstof atoom en een chloor atoom.
een water atoom en een boor atoom.
twee ijzer atomen en drie zuurstof atomen.

Slide 8 - Drag question

timer
1:00
H2O
SO
S3O
ZO3
NO
HBr
SO3

Slide 9 - Drag question

In de figuur staan vijf processen op microniveau afgebeeld.

Kies voor elk proces of het een scheiding, een faseovergang of een chemische reactie is.
timer
1:00
Faseovergang
Chemische reactie
ontledingsreactie

Slide 10 - Drag question

In de figuur staan vijf processen op microniveau afgebeeld.

Kies voor elk proces of het een scheiding, een faseovergang of een chemische reactie is.
timer
1:00
Faseovergang
Chemische reactie
ontledingsreactie

Slide 11 - Drag question

Mendelejev wordt erkend als bedenker van het periodiek systeem. Dit periodiek systeem is logisch opgebouwd.

Welke uitspraak is waar?
A
Calcium staat in groep 2 en periode 4 en lijkt op strontium en barium
B
Calcium staat in groep 2 en periode 4 en lijkt op kalium en scandium
C
Calcium staat in groep 4 en periode 2 en lijkt op strontium en barium
D
Calcium staat in groep 4 en periode 2 en lijkt op kalium en scandium

Slide 12 - Quiz

Mendelejev wordt erkend als bedenker van het periodiek systeem. Dit periodiek systeem is logisch opgebouwd.

Welke uitspraak is waar?
A
Molybdeen staat in groep 5 en periode 6 en lijkt op chroom en wolfraam
B
Molybdeen staat in groep 5 en periode 6 en lijkt op niobium en technetium
C
Molybdeen staat in groep 6 en periode 5 en lijkt op chroom en wolfraam
D
Molybdeen staat in groep 6 en periode 5 en lijkt op niobium en technetium

Slide 13 - Quiz

Volgens Mendelejev hebben elementen in een groep soortgelijke eigenschappen.
Voor welke groep in het periodiek systeem geldt dit bijvoorbeeld niet?
A
Groep 2
B
Groep 11
C
Groep 14
D
groep 18

Slide 14 - Quiz

Halogeen betekent ook wel zoutmaker. De halogenen zijn een specifieke groep elementen uit het periodiek systeem.
Welke elementen behoren tot de groep halogenen?
A
Lithium en Natrium
B
Fluor en Broom
C
Neon en Xenon
D
Zuurstof en Fluor

Slide 15 - Quiz

Metalen, zouten en moleculaire stoffen.
Metalen, moleculaire stoffen en zouten verschillen op veel vlakken van elkaar. Je kunt aan de formule van een stof zien tot welke groep stoffen hij behoort.
Zijn de volgende stoffen metalen, zouten of moleculaire stoffen?
K2CO3
Co
NO2
C6H12O6
C17H35COONa
CO
Metaal
Zout
Moleculaire stof

Slide 16 - Drag question

Metalen, zouten en moleculaire stoffen.
Metalen, zouten en moleculaire stoffen verschillen op veel vlakken van elkaar.
Geef van de volgende stoffen aan of ze elektriciteit geleiden.
Of ze elektriciteit geleiden in de vaste fase.
ZnCl2
Na2CO3
Sb
CO2
Slecht
Goed

Slide 17 - Drag question

Metalen, zouten en moleculaire stoffen.
Metalen, zouten en moleculaire stoffen verschillen op veel vlakken van elkaar.
Geef van de volgende stoffen aan of ze elektriciteit geleiden.
Of ze elektriciteit geleiden in de vloeibare fase.
ZnCl2
Na2CO3
Sb
CO2
Slecht
Goed

Slide 18 - Drag question

Metalen hebben specifieke eigenschappen door hun bijzondere opbouw.
Geef de juiste eigenschappen aan!
De bindingen in metalen worden        genoemd. De bindingen ontstaan door de aantrekkingskracht tussen positieve         en de negatieve        . 

Atoombindingen
Ion bindingen
Metaalbindingen
VanderWaals bindingen 
Atomen
Atomenresten
Ionen
Vrije elektronen

Slide 19 - Drag question

De opbouw van metalen op microniveau
bepaalt de eigenschappen op macroniveau.

Welke van de twee figuren past het beste bij
de opbouw van een metaal op microniveau?
A
Geen van beide
B
Figuur 1
C
Figuur 2
D
Beide figuren

Slide 20 - Quiz

Atoomsoorten zijn ingedeeld in metalen en niet-metalen.
Zijn de volgende elementen metalen of niet-metalen?
Barium
Goud
Koolstof
Natrium
Neon
Zuurstof
Metaal
niet metaal

Slide 21 - Drag question

De opbouw van moleculaire stoffen op microniveau verklaart veel van de eigenschappen van de stof op macroniveau.
Geef de juiste eigenschappen aan.
Het kleinste onderdeel van een moleculaire stof dat nog de eigenschappen van de stof heeft, heet een
. Deze deeltjes zijn meestal opgebouwd uit meerdere                       . 
De stof met formule                        is een voorbeeld van een moleculaire stof.



Atoom
Ion
Molecuul
Atomen
Ionen
Moleculen
CH4S
CO
KI

Slide 22 - Drag question

Hoeveel covalente bindingen heeft:
C
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 23 - Quiz

Hoeveel covalente bindingen heeft:
F
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 24 - Quiz

Hoeveel covalente bindingen heeft:
N
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 25 - Quiz

Hoeveel covalente bindingen heeft:
O
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 26 - Quiz

Ken de tabellen!
Let op!!!!
Hoofd en kleine letters!!

Slide 27 - Slide

Ken de tabellen!
Let op!!!!
Hoofd en kleine letters!!

Slide 28 - Slide

Mevrouw Cl.BrINHOF
Let op!!!!
Hoofd en kleine letters!!

Slide 29 - Slide

De vervoegingen van namen van enkele atoomsoorten.

Slide 30 - Slide

Griekse telwoorden (moleculaire stoffen!)

Slide 31 - Slide

Systematische en Triviale naam

Slide 32 - Slide

Sub atomaire deeltjes
Van groot naar klein

Slide 33 - Slide

De schillen van een atoom
K-L-M-schillen

Slide 34 - Slide

Maximaal aantal elektronen

Slide 35 - Slide

Lading en massa sub atomaire deeltjes

Slide 36 - Slide

Massagetal, atoomnummer en isotoop
De atomen hebben allemaal een nummer gekregen, het atoomnummer. Het atoomnummer komt overeen met het aantal protonen in de kern. Zo heeft waterstof één proton in de kern en dus atoomnummer 1. Zuurstof heeft acht protonen in de kern en heeft atoomnummer 8.
In de kern zijn behalve protonen ook neutronen aanwezig. De som van het aantal protonen en neutronen noem je het massagetal, omdat een proton en een neutron ongeveer evenveel wegen. Het massagetal is altijd een geheel getal, omdat het over aantallen gaat. Als je het atoomnummer en het massagetal kent, kun je bepalen hoe een atoom is opgebouwd:
atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
Het aantal neutronen in de kern van een atoom kan soms variëren, terwijl het aantal protonen hetzelfde is. Het massagetal kan daarom anders zijn. Atomen met eenzelfde atoomnummer, maar een ander massagetal heten isotopen.
Om isotopen van elkaar te kunnen onderscheiden, moet het massagetal vermeld staan. Dat kan door achter het atoomsymbool het massagetal te plaatsen, bijvoorbeeld Ne-20 en Ne-22. Neon-20 en Neon-22 zijn isotopen. Neon-22 heeft twee neutronen meer dan Neon-20.

Slide 37 - Slide

Massagetal, atoomnummer en isotoop

Slide 38 - Slide

Periodiek systeem der elementen
Groep 1 Alkali metalen
Groep 2 Aard alkali metalen
Groep 17 Halogenen
Groep 18 Edelgassen

Atoom nummer = P+ en e-
Massa getal = Protonen en neutronen samen

Metalen links en niet metalen rechts
H is afwijkend!

Slide 39 - Slide

Indeling van alle stoffen !

Slide 40 - Slide

Hoe weet je welke stof het is?

Slide 41 - Slide

Metaal rooster / binding

Slide 42 - Slide

Macro metaal eigenschappen

Slide 43 - Slide

Edel / onedel
                                                        Onedel                                                                                                                                        Edel

Slide 44 - Slide

Beschermlaag

Slide 45 - Slide

Legering
Grote en kleine atomen maken de legering sterker.                                          Gelijke grote van atomen versterken NIET!!!!

Slide 46 - Slide

Ion binding bij zouten
Positieve en negatieve deeltjes trekken elkaar aan!

Slide 47 - Slide

Verschil oplossen en smelten

Slide 48 - Slide