Autorijden
Maak tweetallen, de ene is de auto en de andere de bestuurder. De bestuurder staat achter de auto. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto rijdt. Degene die de auto is, moet zijn ogen dichthouden tijdens het rijden. Niemand mag praten. De bestuurder geeft de auto signalen met aanrakingen:
• De rug met de wijsvinger constant aantikken betekent rijden.
• De rug met de handpalm aanraken betekent stoppen.
• De rechterschouder aanraken met de hand betekent een kwartslag naar rechts.
• De linkerschouder aanraken met de hand betekent een kwartslag naar links. Heb je de overkant bereikt? Maak dan nieuwe tweetallen. Je kunt ook obstakels in de ruimte zetten waar je omheen of langs moet rijden.