Herhaling domein ruilen over tijd & samenwerken en onderhandelen

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 5

Herhaling

Domein ruilen over tijd

Domein samenwerken en onderhandelen

Hoe heet het stelsel waarmee we het (bedrijfs)pensioen financieren?

1. Omslagstelsel
2. Kapitaaldekkingsstelsel

Wat is koopkracht?

1. Hoeveel geld je hebt.
2. De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
3. De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
4. Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Met hoeveel procent is is de koopkracht veranderd?

1. + 2,97%
2. -2,88%
3. + 1,02%
4. -0,3%

Welk voorbeeld past niet bij het begrip 'ruilen over de tijd'.

1. Henk studeert voor arts.
2. Ria gaat over 6 maanden op vakantie naar Spanje.
3. Zara bouwt per maand €400 pensioen op.
4. Bo leent €3.800 euro voor de aankoop van een scooter.

Twee beweringen over de arbeidsmarkt:
1. Werklozen rekenen we niet tot de beroepsbevolking.
2. Arbeidsongeschikten rekenen we niet tot de beroepsbevolking.

1. Beide zijn juist
2. 1 is juist, 2 is onjuist
3. 1 is onjuist, 2 is juist
4. Beide zijn onjuist

Sommige ouders helpen hun kind met een lening voor bijvoorbeeld het kopen van een huis.
Wat heeft dit te maken met ruilen over tijd?

1. Kinderen zien nu af van (toekomstige) consumptie
2. Ouders zien nu af van (toekomstige) consumptie

Gegevens van een land (in miljarden euro's) over 2015:
- totaal overheidsuitgaven: 134
- totaal overheidsontvangsten: 122
- aflossingen staatsschuld: 15
Wat gebeurt er met de staatsschuld van het land?

1. De staatsschuld neemt af met 3 miljard.
2. De staatsschuld neemt toe met 3 miljard.
3. De staatsschuld neemt toe met 12 miljard.
4. De staatsschuld neemt toe met 27 miljard.

Is het vermogen van het pensioenfonds een voorraadgrootheid of een stroomgrootheid?

1. Voorraadgrootheid
2. Stroomgrootheid

Wat is de uitkomst (evenwicht)?

1. Beide geen uitverkoop
2. Boerkoel wel, Van Erp geen uitverkoop
3. Van Erp wel, Boerkoel geen uitverkoop
4. Beide wel uitverkoop

Wanneer is het pensioen welvaartsvast?

1. Als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen.
2. Als de pensioen uitkering mee stijgt met de hoogte van de lonen.
3. Als de pensioenuitkering mee stijgt met de prijzen en de hoogte van de lonen.

Wat is het indexcijfer van 2016?

1. 101
2. 102
3. 103
4. 104

Twee beweringen over loonstarheid.
1. Door cao's treedt er loonstarheid op.
2. Het gevolg van loonstarheid is vrijwillige werkloosheid.

1. Beide zijn juist
2. 1 is juist, 2 is onjuist
3. 1 is onjuist, 2 is juist
4. Beide zijn onjuist

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?

1. het kopen van schaarse goederen
2. lenen voor de studie
3. pensioen volgens het omslagstelsel
4. het krijgen van een uitkering

Kosten van een investering die niet terugverdiend kunnen worden als het oorspronkelijke doel van de investering mislukt, noemen we ... kosten.

De koopkracht is afhankelijk van ...

1. het prijsniveau en je behoeften
2. je inkomsten en je uitgaven
3. je inkomsten en je behoeften
4. je inkomsten en het prijsniveau

Als de rente stijgt dan:

1. stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
2. stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
3. stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
4. stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Bij het kapitaaldekkingsstelsel worden de premies, betaald door de jongeren, direct overgeheveld naar de ouderen

1. Waar
2. Onwaar

Bij welke van de 2 is er sprake van ruilen over tijd?

Kapitaaldekkingsstelsel of omslagstelsel?

1. Kapitaaldekkingsstelsel
2. Omslagstelsel
3. Beide
4. Geen van beiden

Heeft Maastricht een dominante strategie?

1. Ja, zaterdag
2. Ja, zondag
3. Nee

Wat is intertemporele substitutie?

1. Geld van nu inruilen voor geld later (en vice versa)
2. Geld van nu inruilen voor geld later
3. Consumptie van nu inruilen voor consumptie later
4. Consumptie van nu inruilen voor consumptie later (en vice versa)

Twee beweringen over loonstarheid.
I. Door het minimumloon is het werknemerssurplus kleiner.
II. Door het minimumloon is de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt kleiner.

1. Beide zijn juist
2. 1 is juist, 2 is onjuist
3. 1 is onjuist, 2 is juist
4. Beide zijn onjuist

I Op een balans staan voorraadgrootheden
II Op de overheidsbegroting staan stroomgrootheden

1. Beide juist
2. l is juist, ll is onjuist
3. I is onjuist, ll is juist
4. Beide onjuist

Collectief of individueel goed?

Dijk

1. Collectief
2. Individueel