alles van jong en oud

IS HIER SPRAKE VAN EEN GEVANGENENDILEMMA?
A
NEE, WANT 7 IS MEER DAN 5
B
JA, WANT ER IS EEN BETERE UITKOMST
C
NEE, WANT ER IS GEEN BETERE UITKOMST.
D
NEE, WANT ER ZIJN TWEE UITKOMSTEN
1 / 19
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

IS HIER SPRAKE VAN EEN GEVANGENENDILEMMA?
A
NEE, WANT 7 IS MEER DAN 5
B
JA, WANT ER IS EEN BETERE UITKOMST
C
NEE, WANT ER IS GEEN BETERE UITKOMST.
D
NEE, WANT ER ZIJN TWEE UITKOMSTEN

Slide 1 - Quiz

Wat is de dominante strategie?
A
geen happy hour voor beiden
B
wel happy hour voor beiden
C
de Molen wel, de Beer geen happyhour
D
de Beer wel, de Molen geen happyhour

Slide 2 - Quiz

Wat is WEL een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
Sparen voor een scooter
D
het krijgen van een uitkering

Slide 3 - Quiz

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
lenen voor de studie
C
pensioen volgens het omslagstelsel
D
het krijgen van een uitkering

Slide 4 - Quiz

Bij een kapitaaldekkingsstelsel is sprake van ruilen over de tijd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Bij het omslagstelsel is sprake van ruilen over de tijd
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

als de lorenzcurve heel krom (hele dikke buik:)) is dan:
A
is er veel inkomensongelijkheid
B
is er weinig inkomensongelijkheid

Slide 7 - Quiz

Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
is het inkomen eerlijk verdeeld
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel

Slide 8 - Quiz

Welke is geen voorbeeld van een aftrekpost?
A
hypotheekrente
B
studiekosten
C
benzinekosten
D
pensioenpremies

Slide 9 - Quiz

Door de aftrekposten
A
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je meer belasting betaalt
B
Wordt je belastbaar inkomen hoger waardoor je minder belasting betaalt
C
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je meer belasting betaalt
D
Wordt je belastbaar inkomen lager waardoor je minder belasting betaalt

Slide 10 - Quiz

Nivelleren is
A
de inkomensverschillen worden groter
B
De inkomensverschillen worden kleiner

Slide 11 - Quiz

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 12 - Quiz

Je koopkracht hangt af van:
A
inflatie en CPI
B
inkomen
C
CPI
D
inflatie en inkomen

Slide 13 - Quiz

Je koopkracht bereken je door:
A
verandering nominaal inkomen - inflatiepercentage
B
inflatiepercentage - verandering nominaal inkomen
C
inflatiepercentage : verandering nominaal inkomen
D
verandering nominaal inkomen : inflatiepercentage

Slide 14 - Quiz

Particuliere verzekeringen (1) vs sociale verzekeringen (2)
A
(1) klanten mogen geweigerd worden, (2) klanten mogen geweigerd worden.
B
(1) klanten mogen geweigerd worden, (2) niemand mag uitgesloten worden.
C
(1) niemand mag uitgesloten worden, (2) klanten mogen geweigerd worden
D
(1) niemand mag uitgesloten worden, (2) niemand mag uitgesloten worden.

Slide 15 - Quiz

Wat wordt bedoeld met solidariteit bij een verzekering ?
A
Iedereen moet premie betalen
B
Iedereen krijgt een schadevergoeding
C
Met premies van verzekerden worden zorgkosten betaald

Slide 16 - Quiz

AOW-uitkeringen worden betaald met gebruik van het omslagstelsel
A
Onjuist; dan zou je zelf voor je AOW betalen
B
Juist; de AOW'ers hebben zelf de premies betaald
C
Juist; de werkenden betalen de premies voor de huidige AOW'ers
D
Onjuist; AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN juist voorbeeld van een voorraadgrootheid?
A
vermogen
B
geld op je spaarrekening
C
inkomen
D
beleggingsportefeuille

Slide 18 - Quiz

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
winst v/d afgelopen maand
B
banktegoed
C
huidige waarde machine
D
eigen vermogen

Slide 19 - Quiz