This lesson contains 26 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Les 1
Lesdoelen
Je leert nieuwe woorden over eten en drinken.
Je leert nieuwe woorden over de markt.
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Opdracht 1:
De mensen in de afbeelding op de volgende slide zijn op een markt. Wat zie je op de markt?
Schrijf zoveel mogelijk op binnen 5 minuten.
Wie kan de meeste dingen opnoemen?
Slide 3 - Slide
Hier is het de bedoeling dat de leerlingen nog geen zinnen maken. Laat ze puur de woorden opschrijven van dingen die ze zien.
Slide 4 - Slide
Bijvoorbeeld:
De pompoen
De bananen
De kleding
De mensen
Opdracht 2:
Kies (choose) 1 persoon uit die je ziet. Wat doet deze persoon? Schrijf een kort verhaal waarin je dit vertelt.
Eisen (requirements):
Minimaal 5 complete Nederlandse zinnen
Benoem (mention) de persoon niet in je beschrijving
Slide 5 - Slide
Bespreek de beschrijvingen klassikaal. Laat 1 leerling een persoon beschrijven zonder aan te geven wie het was. Kan de klas raden wie de leerling beschreven heeft?
Opdracht 3:
Luister 2 keer naar het luisterfragment en vul de gaten in.
Lees nu de tekst en maak
de vragen op het werkblad.
Slide 6 - Slide
Deel het werkblad uit aan de leerlingen, en laat ze de tekst lezen en de vragen maken.
Het werkblad is te vinden op de drive in Week 3 onder de naam "Werkblad: De Grote Markt"
Opdracht 4:
Wat wil jij op de markt kopen?
Schrijf 3 zinnen van wat jij graag op de markt wil kopen.
Je leert over de positie van werkwoorden in Nederlandse zinnen.
Slide 9 - Slide
This item has no instructions
Cover Vrijdag
Upload na de les het werk op toddle via een foto!
Deadline: Donderdag 12:00
Slide 10 - Slide
This item has no instructions
Opdracht 1:
Warming up: Wat is er gebeurd?
Hanna loopt uit de winkel wanneer de politie haar arresteert. Wat is er gebeurd?
Slide 11 - Slide
De leerlingen krijgen een klein deel van het gehele verhaal op het bord te zien. Nu moet de klas samenwerken om het gehele verhaal te weten te komen. Dit doen ze door vragen te stellen aan de docent over het verhaal, maar de docent mag alleen met "ja" of "nee" beantwoorden. Kunnen ze samenwerken en het hele verhaal raden? De leerlingen moeten alle onderstreepte delen van de situatie helder hebben, voordat je de hele situatie kan onthullen.
De situatie:
Hanna doet boodschappen in de supermarkt. Ze pakt wat appels wanneer haar vriendin haar belt. Het winkelmandje is vol, dus ze doet de appels in haar jas. Afgeleid door haar vriendin, vergeet ze om voor de appels in haar jas te betalen. Als ze de winkel uitloopt, arresteert de politie haar.
Opdracht 2:
Peter wil naar de supermarkt gaan. Hij moet nog veel eten en drinken kopen. Hij kan met de auto naar de supermarkt gaan, maar hij wil toch met de fiets gaan. Peter fietst naar de supermarkt. Hij wil snoep kopen, maar dat is niet gezond. Bij de kassa heeft hij een probleem. Hij kan niks kopen, want hij heeft geen geld mee.
Slide 12 - Slide
Opdrachten:
1. Wat betekenen de dikgedrukte woorden? Laat de leerlingen deze woorden vertalen.
2. Zoek samen met de leerlingen de werkwoorden in de tekst. Onderstreep ze. Wat valt op aan de positie van de werkwoorden?
Grammatica
In Dutch sentences:
-what is the position of a conjugated verb?
-what is the position of all other verbs?
Slide 13 - Slide
Position of a conjugated verb:
2nd position
Position of all other verbs:
At the end of the sentence
Opdracht 3:
1. kan / kopen / de man / een chocoladereep
2. een zak chips / wij / kopen / willen
3. ga / voor de boodschappen / ik / betalen
4. wilt / jij / eten / een rode appel
5. gaan / een glas water / zij / drinken
6. een lekkere fruitsalade / kan / maken / mijn moeder
Slide 14 - Slide
Opdracht 1: De leerlingen moeten de zinsdelen op de juiste plek zetten.
Opdracht 2: De leerlingen moeten de zinnen vertalen naar het Engels.
Antwoorden opdracht 3:
1. De man kan een chocoladereep kopen.
2. Wij willen een zak chips kopen.
3. Ik ga voor de boodschappen betalen.
4. Jij wilt een rode appel eten.
5. Zij gaan een glas water drinken.
6. Mijn moeder kan een lekkere fruitsalade maken.
Slide 15 - Slide
This item has no instructions
Opdracht 4:
Vertaal de zinnen naar het Nederlands in je schrift.
1. She wants to have a bag.
2. They can pay at the till.
3. I want to go to the supermarket.
4. He wants to use the shopping cart.
5. You can find the lettuce in aisle 8.
6. Tonight we can eat broccoli or carrot.
Slide 16 - Slide
Vertaal de onderstaande zinnen naar het Nederlands.
Antwoorden opdracht 4:
Vertaal de zinnen naar het Nederlands in je schrift.
1. Zij wil een tas hebben.
2. Zij kunnen aan/bij de kassa betalen.
3. Ik wil naar de supermarkt gaan.
4. Hij wil een winkelwagentje gebruiken.
5. Jij kan de sla in gangpad 8 vinden.
6. Vanavond kunnen wij broccoli of wortel eten.
Slide 17 - Slide
This item has no instructions
Opdracht 5:
Vertaal en oefen het gesprek in tweetallen.
Hello, can I ask you something?
Of course! What do you want to ask?
Where can I find the tomatoes? I want to make tomato soup.
You can find the tomatoes in aisle 7.
Oke, thank you!
You're welcome!
Slide 18 - Slide
Laat de leerlingen het gesprek vertalen, en vervolgens oefenen in tweetallen. Je kan ook nog vragen of een paar tweetallen het gesprekje voor de klas willen doen.
Ik ga naar de supermarkt en ik koop _______________
Slide 21 - Slide
Dit is een variant van "Ik ga op vakantie en ik neem mee".
De leerlingen moeten de zin zeggen en hem aanvullen met een product dat ze in de supermarkt kopen. Elke leerling moet alle producten herhalen en een product toevoegen, zonder een fout te maken.
Opdracht 2:
Beantwoord de vragen in het Engels:
1. Wat zoekt de vrouw?
2. Waar kan de vrouw het vinden?
3. Welke "routebeschrijving" geeft de werknemer aan de vrouw?
4. Wat is het probleem? Hoe lost de vrouw dit op?
5. Wat vindt de man van de vrouw niet leuk?
Slide 22 - Slide
Antwoorden:
1. De vrouw zoekt tomatenpuree
2. De vrouw kan dit bij de pasta's (en sauzen) vinden.
3. Ze kan bij het derde gangpad rechts, en dan aan de linkerkant, onderaan, de tomatenpuree vinden.
4. De tomatenpuree is uitverkocht, dus ze moet het zelf maken.
5. Haar man moet koken, en hij moet dus alle moeite steken in het zelf maken van de tomatenpuree.
Slide 23 - Video
Link: https://www.youtube.com/watch?v=5ULFDY39cYI
Opdracht 3:
Maakeen samenvatting van 5 zinnen in het Nederlands over de video.
Keep in mind the position of the verbs!
Wat zijn de belangrijkste (most important)
elementen in de video?
Wat was de kern (main idea) van de video?
ATL: Organisation skills
Slide 24 - Slide
De leerlingen moeten in het Nederlands een samenvatting schrijven over de vorige video.
Bespreek eerst samen wat er in de samenvatting moet komen!
Wat was de kern? Wat was er belangrijk?
Voorbeeld:
De vrouw wil tomatenpuree kopen. Ze vraagt de medewerker om hulp. De medewerker helpt de vrouw. Ect...
Opdracht 4:
Schrijf en oefen een gesprek tussen een medewerker en een klant in een supermarkt.
Keep in mind the position of the verbs!
Eisen (requirements):
Minimaal 8 zinnen
Slide 25 - Slide
De leerlingen kunnen het gesprekje voeren voor de klas aan het einde van de les.