Les 3

Hoofdstuk 10 Werktuigen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 10 Werktuigen

Slide 1 - Slide

leerdoelen
paragraaf 4 : katrollen en takels

10.4.1 Je kunt het verschil tussen een vaste katrol en een losse katrol beschrijven.
10.4.2 Je kunt vaste en losse katrollen herkennen in toepassingen.
10.4.3 Je kunt uitleggen hoe de kracht bij een takel wordt verminderd.
10.4.4 Je kunt berekenen hoeveel touw je bij een takel moet inhalen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

vaste katrol
Een katrol is een platte schijf met een groef waar een touw of een kabel in ligt. 

De katrol zit vast en kan niet op en neer bewegen.

De grootte van de kracht verandert niet, maar de richting van de kracht wel

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

losse katrol
Een losse katrol beweegt op en neer.
Eén eind van het touw zit vast. Aan het andere eind moet je trekken om de katrol omhoog te bewegen. 

Met een losse katrol heb je de helft van de kracht nodig om een last op te tillen.

 Dat komt doordat de zwaartekracht op het gewicht wordt verdeeld over twee stukken touw.


Slide 6 - Slide

takels
Een losse katrol is niet altijd handig in gebruik. Je moet boven de last staan en de last omhoogtrekken. 

Meestal is het handiger om onder de last te staan. Daarvoor gebruik je een combinatie van een vaste en een losse katrol.

 Dit werktuig heet een takel.

Slide 7 - Slide

takels
De kist weegt 60 kg dus heeft een zwaartekracht van 600 N.

omdat je een losse katrol gebruikt heb je maar de helft nodig om hem omhoog te krijgen.

Je hebt dus maar 300 N nodig. (spierkracht Fs)

Slide 8 - Slide

takels

Als je de kist 4 m omhoog wilt takelen, moet je 2 × 4 = 8 m touw naar je toe trekken. 

Je hebt dus de helft van de kracht nodig, maar je moet wel 2× zo veel touw inhalen.

Slide 9 - Slide

takels

Er zijn ook takels met meer dan twee katrollen. 

 De kist hangt nu aan drie touwen.
 Daardoor verdeelt de kracht zich over drie touwen. 

Je hebt nu 200 N nodig om de kist te tillen. 

Je moet nu wel 3× zo veel touw binnenhalen. 

Voor een hijsafstand van 4 m moet je nu 3 × 4 = 12 m touw binnenhalen.

Slide 10 - Slide

voor takels geldt dus
Als een voorwerp aan 2 stukken touw hangt, heb je 2× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 2× zo veel touw inhalen.

Als een voorwerp aan 3 stukken touw hangt, heb je 3× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 3× zo veel touw inhalen.

Enzovoort.

Slide 11 - Slide

opdrachten maken

opdracht 1 t/m 11

 (BLZ 55 t/m 64)

Slide 12 - Slide

leerdoelen
paragraaf 5 : druk

10.5.1 Je kunt beschrijven hoe de druk op een ondergrond verandert als de kracht van grootte verandert.
10.5.2 Je kunt beschrijven hoe de druk op een ondergrond verandert als de oppervlakte van grootte verandert.
10.5.3 Je kunt de druk berekenen van een voorwerp op een ondergrond.

Slide 13 - Slide

gewicht verdelen

Op een platte zool wordt gewicht verdeeld.

Met een hak komt al het gewicht op de hak te staan.

Het doet daarom meer pijn als iemand met een hak op je voet staat dan met een platte zool.

We noemen dit de druk die uit oefent.

Slide 14 - Slide

oppervlakte
Iemand met een hakken aan zou gelijk in het zand wegzakken 
maar deze tank niet omdat hij een groter oppervlakte heeft met de aanraking op de grond.

Zijn druk wordt verdeeld. 
De druk is dan kleiner.

Slide 15 - Slide

kracht verdelen
Je kan druk uitrekenen met de volgende formule

druk=kracht : oppervlakte

druk is in pascal (Pa)


Slide 16 - Slide

gegevens verzamelen
l=7,5 cm
b= 5,6 cm
h= 18 cm
m= 2,1 kg

oppervlakte= l x b = 7,5 x 5,6 = 42 cm2


Slide 17 - Slide

oppervlakte= 42 cm2
fz=m x 10

m= 2,1 

2,1 x 10=21 N

druk = kracht : oppervlakte
21:42= 0,5 N/cm2 (of Pa)


Slide 18 - Slide

opdrachten maken

opdracht 1 t/m 14

 (BLZ 67 t/m 74)

Slide 19 - Slide