oefentoets paragraaf 1.3

Wat is budgetteren?
A
een begroting maken van je inkomsten en uitgaven
B
een plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is budgetteren?
A
een begroting maken van je inkomsten en uitgaven
B
een plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 1 - Quiz

Wat is budgetteren?
A
Direct geld uitgeven als je salaris is gestort.
B
Je uitgaven aanpassen aan je inkomsten.
C
Meer geld uitgeven dan je hebt.
D
Het geld dat je kunt uitgeven.

Slide 2 - Quiz

Wat is het Nibud??
A
Nationaal instituut voor budgetvoorlichting
B
Nederlands instituut voor buddy's

Slide 3 - Quiz

Wat is het doel van Nibud?
A
Mensen helpen zo min mogelijk geld sparen
B
Zij helpen jou met budgetteren
C
Nibud helpt jou om geld te besparen
D
Nibud wil zoveel mogelijk geld aan jou verdienen

Slide 4 - Quiz


Wat betekent Nibud?
A
Nationaal Instituut voor Bestedingspatronen
B
Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting
C
Nieuw Bureau Uitgaven en Duurzaamheid
D
Nederlands Onderzoeksinstituut voor Jongerenbeleid

Slide 5 - Quiz

Wat is een begroting?
A
De hoeveelheid geld die beschikbaar is.
B
Een overzicht van de inkomsten en uitgaven.
C
Een overzicht van de bezittingen en schulden.
D
Een bankafschrift

Slide 6 - Quiz

Wat is een begroting?
A
Overzicht van onverwachte inkomsten en uitgaven
B
Overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
C
Overzicht van inkomsten uit uitgaven.

Slide 7 - Quiz

Huur is een vorm van inkopen, wanneer je een eigen huis verhuurt.
Bij welke inkomsten soort hoort dit?
A
inkomsten uit bezit
B
inkomsten uit arbeid
C
inkomsten uit werk
D
inkomsten uit winst

Slide 8 - Quiz

Welke soorten inkomsten zijn er?
A
Loon, uitkering of winst
B
Loon of winst
C
Diefstal
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 9 - Quiz

wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 10 - Quiz

Tot welke inkomensvorm behoort rente?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 11 - Quiz

Bij welke inkomensvorm is er geen sprake van een tegenprestatie?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
overdrachtsinkomen

Slide 12 - Quiz

Meneer Boet ontvangt elk kwartaal kinderbijslag. Welke inkomensvorm is dit
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
inkomen uit overdracht

Slide 13 - Quiz

Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen

Slide 14 - Quiz

Bij inkomen in natura ontvang ik ..
A
Salaris
B
Loon
C
Goederen en diensten
D
Rente

Slide 15 - Quiz

wat is een voorbeeld van inkomen in natura?
A
Salaris waarover je geen belasting betaald
B
een bonus die je ontvangt omdat je goed gewerkt hebt
C
een deel van je salaris krijg je betaald in spullen
D
een deel van je salaris wordt ingehouden

Slide 16 - Quiz

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 17 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 18 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 19 - Quiz

Welke soort uitgave hoort hier niet bij?
A
Dagelijkse
B
Incidenteel
C
Vaste laten
D
Reserverings

Slide 20 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Overdrachtsuigave

Slide 21 - Quiz

Hoe reken je om van week naar maand?
A
x 52 ÷ 12
B
x 12 ÷ 52
C
x 4
D
÷7 x 52

Slide 22 - Quiz

Hoe rekenen we iets om van maand naar week? € 80,- per maand.
A
80 : 4
B
80 x 12 : 52
C
80 : 5
D
80 : 12

Slide 23 - Quiz

Bram krijgt € 10,- zakgeld per week.
Hoeveel is dat per maand?

A
€ 42,43
B
€ 43,33
C
€ 40,-
D
€ 41,42

Slide 24 - Quiz

€ 60,- per maand, is .... per week
A
€ 13,95
B
€ 15,-
C
€ 14,-
D
€ 13,85

Slide 25 - Quiz

€ 5,50 per week.
Hoeveel is dat per maand?
A
€ 22,-
B
€ 23,83
C
€ 24,75
D
€ 25,-

Slide 26 - Quiz

Je krijgt op je verjaardag totaal een bedrag van € 234,50.
A
Dit is per dag € 0,65
B
Dit is per week € 4,42
C
Dit is per maand € 19,54
D
Dit is per kwartaal € 58,62

Slide 27 - Quiz

€ 23,50 per dag is .... per maand
A
€ 714,79
B
€ 710,-
C
€ 712,60
D
€ 714,90

Slide 28 - Quiz

€ 15,- per week is....per maand
A
€ 65,-
B
€ 60,-
C
€ 64,50
D
€ 62,50

Slide 29 - Quiz

Lea krijgt € 34,- zakgeld per maand.
Hoeveel is dit week; kwartaal; dag?
A
€ 8,50; € 102,-; € 1,12
B
€ 8,50; €102,-; € 1,13
C
€ 7,85; € 102,-; € 1,12
D
€ 7,85; € 102,-; € 1,11

Slide 30 - Quiz

Je krijgt op je verjaardag totaal een bedrag van € 244,50.
A
Dit is per dag € 0,67
B
Dit is per week € 4,79
C
Dit is per maand € 21,26
D
Dit is per kwartaal € 61,13

Slide 31 - Quiz

Reserveren is hetzelfde als sparen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Reserveren is:
1. geld sparen voor vakantie, reparatie auto
2. geld opzij leggen voor nieuwe aanschaf wasmachine
3. bezuinigen op vaste lasten
A
1, 2 en 3 zijn juist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 en 3 zijn juist
D
1, 2 en 3 zijn onjuist

Slide 33 - Quiz