2.5.3 massaverhoudingen 3

Voorbeelden met rekenen
Waterstof + zuurstof --> Water​
1 g + 8 g --> ?g​ 

Koolstof + zuurstof --> Koolstof dioxide​ 
? g + ?g --> 72 g​ 

IJzersulfide --> ijzer + zwavel​ 
13,5 g --> ?g + ?g​
1 / 10
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorbeelden met rekenen
Waterstof + zuurstof --> Water​
1 g + 8 g --> ?g​ 

Koolstof + zuurstof --> Koolstof dioxide​ 
? g + ?g --> 72 g​ 

IJzersulfide --> ijzer + zwavel​ 
13,5 g --> ?g + ?g​

Slide 1 - Slide

Je gaat koolstof verbranden (reactie met zuurstof), je begint met 13 g koolstof, hoeveel zuurstof heb je nodig?

Slide 2 - Open question

Je hebt 20 g magnesium wat je laat verbranden, hoeveel gram reactieproduct ontstaat hierbij?

Slide 3 - Open question

Je hebt de reactie tussen waterstofchloride en ammoniak en hierbij ontstaat 106 g salmiak, hoeveel waterstofchloride ben je mee begonnen?

Slide 4 - Open question

Je gaat zout ontleden, hierbij ontstaat 15 g natrium en een onbekende hoeveelheid chloor, bereken hoeveel chloor er ontstaat en hoeveel zout je mee bent begonnen

Slide 5 - Open question

Je gaat 4 g aardgas verbranden met 16 g zuurstof, er ontstaat 4,5 g water en verder alleen het gas koolstofdioxide. Hoeveel koolstofdioxide ontstaat er?

Slide 6 - Open question

Bij de volgende vragen gaat het om overmaat rekenen.

Slide 7 - Slide

Bij de reactie van koolstof en zuurstof is er van beide 6 g aanwezig, welke van de beginstoffen blijft er over en hoeveel?

Slide 8 - Open question

Bij de reactie tussen natrium en chloor heb je 10 g natrium aanwezig en 15 g chloor, welke is er in de overmaat en hoeveel gram natriumchloride (reactieproduct) ontstaat er?

Slide 9 - Open question

Je laat 50 kg ijzer reageren met 30 kg zwavel, hoeveel ijzersulfide (reactieproduct) ontstaat er en welke beginstof blijft er over en hoeveel?

Slide 10 - Open question