Herhaling voor de toets Woordenschat

Vandaag:
Herhaling Woordenschat H1, 2 & 3
Verlengde instructie/zelfstandig werken

Morgen:
Herhaling Spelling H3, 4
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag:
Herhaling Woordenschat H1, 2 & 3
Verlengde instructie/zelfstandig werken

Morgen:
Herhaling Spelling H3, 4

Slide 1 - Slide

Controle huiswerk
Het namenrad!

Slide 2 - Slide

Inleveren verwerkingsopdracht
Je levert je verwerkingsopdracht vóór maandag 27 maart, 12.00 uur. 
Niet ingeleverd? = een 1!
Dit is een harde deadline, geen overleg mogelijk.

Slide 3 - Slide

Woordenschat H1 en H2
Beeldspraak: 
- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 4 - Slide

Wat is beeldspraak?

Slide 5 - Open question

Waarom is het belangrijk dat je beeldspraak kunt herkennen en benoemen?

Slide 6 - Open question

Opdracht
In drietallen:
Zoek in je boek en/of het internet op wat een vergelijking, een metafoor en een personificatie is. Schrijf de uitwerkingen op de poster die je hebt gekregen. Schrijf bij je uitwerking ook een voorbeeld. Hier krijg je ongeveer 5-10 min de tijd voor. Daarna vraag ik enkele groepjes om één en ander toe te lichten.

Slide 7 - Slide

Vergelijking
Bij een vergelijking vergelijk je twee dingen (object en beeld) met elkaar.
Het object is echt aanwezig, maar het beeld niet. 
Voorbeeld:
Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.
Hij wordt vergeleken met een kreeft

Jouw kamer (object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).
Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 8 - Slide

Metafoor 
Een metafoor lijkt op een vergelijking, alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.

Voorbeeld:
Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.
Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is. Wat er precies een troep is, staat niet in de zin.

Dat schaap (beeld) heeft zich laten beetnemen.
Dat schaap staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.

Slide 9 - Slide

Personificatie
Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets dat geen mens is.
Voorbeeld:
Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.
Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.

Soms lacht de toekomst je toe.
De toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Slide 10 - Slide

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Haar ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quiz

Vergelijking, metafoor of personificatie?

De appel valt niet ver van de boom.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 14 - Quiz

'De golven aaien de zwemmers'.
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quiz

Hij is als een sluwe vos.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quiz

'Mijn hart maakte een sprongetje.'
Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quiz

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quiz

vergelijking
metafoor
personificatie
De boekenwurm zat de hele vakantie met haar neus in de boeken. 
Hij lacht als een boer met kiespijn 
 Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen

Slide 19 - Drag question

Ik begrijp wat een vergelijking is
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Ik begrijp wat een metafoor is
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Ik begrijp wat een personificatie is
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Welke voorzetsels ken je nog?

Slide 23 - Mind map

Woordenschat H3
Vaste voorzetsels komen voor bij:
  • werkwoorden: afhangen van, kennismaken met
  • combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord: bezwaar hebben tegen, gebrek hebben aan
  • combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord: bang zijn voor, blij zijn met, dol zijn op

Slide 24 - Slide

Woordenschat H3
Voorzetseluitdrukkingen: vaste woordcombinaties met één of meer voorzetsels die als geheel de functie heeft van een voorzetsel. Je kunt een voorzetseluitdrukking vervangen door één voorzetsel.
  • door middel van > door, met 
  • in verband met > door, wegens

Slide 25 - Slide

Oefenen met vaste voorzetsels!

Slide 26 - Slide

Hij distantieerde zich volledig ...
de keuze die door de coachgroep was gemaakt.
A
in
B
met
C
voor
D
van

Slide 27 - Quiz

Heb jij ervaring ... Prezi?


A
in
B
met
C
voor
D
van

Slide 28 - Quiz

Wie stemt ... met dit voorstel?

A
in
B
met
C
voor
D
van

Slide 29 - Quiz

1. Ik ben erg onder de indruk ... de mooie promotiefilmpjes die jullie hebben ingestuurd.
2. Ik heb geen ervaring ... computertaal.
3. Ze heeft wel kijk ... dat soort zaken.

Slide 30 - Open question

Tip!

Leer de vaste voorzetsels + voorzetseluitdrukkingen uit je hoofd. Zie woordenlijst H3.

Slide 31 - Slide

Verlengde instructie/zelfstandig werken
Keuze:
1. Je vraagt om extra uitleg bij een onderwerp wat je nog lastig vindt (verlengde instructie);
2. Je gaat aan het werk met extra opdrachten (Nieuw Nederlands online --> extra opdrachten/test jezelf;
3. Je gaat leren voor de toets (samenvattingen maken).

Slide 32 - Slide