Future: to be going to, will / shall

FUTURE: TO BE GOING TO
WILL/SHALL

- Aan het einde van de les weet je wanneer to be going to en will/shall wordt toegepast in een zin. 
- Aan het einde van de les kun je het gebruik van to be going to en will/shall correct toepassen in een zin. 

1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

FUTURE: TO BE GOING TO
WILL/SHALL

- Aan het einde van de les weet je wanneer to be going to en will/shall wordt toegepast in een zin. 
- Aan het einde van de les kun je het gebruik van to be going to en will/shall correct toepassen in een zin. 

Slide 1 - Slide

FUTURE: TO BE GOING TO
We gebruiken am / are / is + going to + hele werkwoord:

1. Als het plan er al was vóór het moment van spreken

  • I am going to visit my sister next week. (al eerder bepaald)
  • We are going to attend a concert later this week.



Slide 2 - Slide

FUTURE: TO BE GOING TO
We gebruiken am / are / is + going to + hele werkwoord:

2. Bij een voorspelling die is gebaseerd op een aanwijzing.

  • Look at those dark clouds! It is going to rain today.
  • It’s 8:15. I am going to be late.



Slide 3 - Slide

FUTURE: TO BE GOING TO
We maken zinnen vragend door de vorm van to be (am / are / is) vóór het onderwerp te zetten (I, you, he, she, it, we, they).


  • Am I going to be late?
  • Are we going to attend a concert later this week?
  • Is it going to rain today?

Slide 4 - Slide

FUTURE: TO BE GOING TO
We maken zinnen ontkennend door NOT tussen de vorm van 'to be'en 'going to' te zetten.


  • I am not going to visit my sister next week.
  • We are not going to attend a concert later this week.
  • They are not going to take the bus to school.

Slide 5 - Slide

FUTURE: WILL 
We gebruiken will + het hele werkwoord:

1. Als je een beslissing neemt op het moment van spreken.

  • I will help you move the couch.
  • There's no more bread. -Really? I will go and buy some. 




Slide 6 - Slide

FUTURE: WILL 
We gebruiken will + het hele werkwoord:

2. Bij een voorspelling 

  • He will be late, he always is. .
  • I don’t think Dad will be angry.




Slide 7 - Slide

FUTURE: WILL 
We gebruiken will + het hele werkwoord:

2. Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling .

  • I hope she will give me a present.
  • He won't be on time. He's always late.
  • I promise I will help you.





Slide 8 - Slide

FUTURE: WILL 
We gebruiken will + het hele werkwoord:

3. Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling of verzoek.

  • I'll pick you up tomorrow.
  • Will you cook dinner for me tonight?
  • I think they will win the game.





Slide 9 - Slide

FUTURE: WILL 
We gebruiken will + het hele werkwoord:

4. Bij feiten, of dingen die zo vaak gebeuren dat je ze altijd kan verwachten (algemene waarheden).

  • A well-mannered person will hold the door for an elderly person.
  • The laundry will get wet if it rains.




Slide 10 - Slide

FUTURE: WILL / SHALL

Will gebruik je voor alle personen, shall alleen voor I en we
Shall wordt vooral gebruikt om te vragen naar een mening, bij suggesties of om iets aan te bieden. 

  • Shall we go out or stay in?
  • Shall we go shopping this weekend?
  • Shall I help you with that bag?
  • Will you go shopping with me this weekend?

Slide 11 - Slide

IN SUMMARY
To be going to:
  1. Plannen die al van tevoren zijn gemaakt
  2. Voorspellingen die zijn gebaseerd op een aanwijzing

Will / shall:
  1. Spontaan besluit
  2. Voorspellingen die zijn gebaseerd op een mening, of onzekerheid over de toekomst
  3. Wens, spontaan aanbod, weigeringen, beloftes, voorstellen of verzoeken
  4. Bij feiten of algemene waarheden


Slide 12 - Slide

ASSIGNMENT
Schrijf wat je plannen zijn deze week en komend weekend. 
Maak gebruik van going to en will. Denk aan zinnen als:

  • I am going to study.
  • We are going to the zoo.
  • I will not stay home. 

Slide 13 - Slide