Osmoseproeven met uitleg

osmosepractica bij biologie
Fysiologische zoutoplossing bij een infuus.

            Planten hebben water nodig voor stevigheid
Theorie: 3.3 blz 98, 99
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

osmosepractica bij biologie
Fysiologische zoutoplossing bij een infuus.

            Planten hebben water nodig voor stevigheid
Theorie: 3.3 blz 98, 99

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je weet wat osmose is en kunt in bekende en onbekende situaties uitleggen hoe in een cel of een organisme osmose plaatsvindt.

Je kunt toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten(cellen) en bij het intact blijven van dierlijke cellen.

Je kunt osmoseproeven uitvoeren en dit op een natuurwetenschappelijke manier weergeven.


Slide 2 - Slide

Osmose bij plantaardige cellen
hypotone oplossing BUITEN de cellen

water gaat door osmose de cel in 
De cel staat bol en is stevig
TURGOR
isotone oplossing BUITEN de cellen

geen osmose want geen concentratieverschil 
hypertone oplossing BUITEN de cellen

water gaat door osmose de cel uit en cellen krimpen:
PLASMOLYSE (3.3, bron 16)

Slide 3 - Slide

Osmose bij dierlijke cellen       (zie bron 17)
hypotone oplossing BUITEN de cellen

water gaat door osmose de cel in en knapt uiteindelijk 
isotone oplossing BUITEN de cellen

geen osmose want geen concentratieverschil 
hypertone oplossing BUITEN de cellen

water gaat door osmose de cel uit en cellen krimpen

Slide 4 - Slide

Osmotische waarde
Osmotische waarde: De hoeveelheid opgeloste stoffen (suiker/zout e.d.) zegt iets over de osmotische waarde.
Hoe meer opgeloste stoffen, hoe hoger de osmotische waarde.
Water verplaatst zich naar de ruimte met de hoogste osmotische waarde dus met de grootste hoeveelheid opgeloste stoffen. Het verplaatsen van water naar hogere concentratie opgeloste stoffen heet osmose(Vergelijk diffusie van water. Water verplaatst zich van hoge concentratie water – dus waar weinig opgeloste stoffen zijn -, naar lage concentratie water – dus lijkt dit het omgekeerde van osmose)
In cellen is de osmotische waarde ongeveer gelijk aan 0,9% NaCl oplossing. In de vacuole is de osmotische waarde zelfs nog iets hoger dan in het cytoplasma waardoor de celinhoud tegen de celwand drukt (deze druk is de turgor) in een omgeving met lage osmotische waarde (hypotoon)



Slide 5 - Slide

Practicum 
Het osmose practicum met ei en 2x aardappel in 2 lessen:
 
 – les 1: Hypotheses opstellen a.h.v. de theorie.
                Proef inzetten (A klassikaal B en C in kleine groepjes)

– les 2: Resultaten bekijken en noteren.
                Dan conclusies trekken en reflectie noteren.

Slide 6 - Slide

A Eieren zijn cellen
Onderzoeksvraag: Welke invloed heeft een hypertone of hypotone oplossing op een ei?
Hypothese: Zelf formuleren: 'Het ei in hypertone oplossing . . . ' Noteer op het invulblad.

Materiaal: Eieren in azijn, glas water en glas met suikeroplossing, centimeter.
Methode:    
1. Meet elk ei nauwkeurig op. Noteer gegevens in een tabel (overnemen)
2. Leg de eieren 72 uur in azijn (al gedaan). Meet elk ei weer op. 
     Noteer wat je ziet veranderen. Noteer de nieuwe afmetingen in de tabel.
3. Leg een ei in water en een ei in suikerwater.
     Noteer wat je ziet veranderen na een dag/enkele dagen.   Noteer de afmetingen in de tabel

Slide 7 - Slide

A Eieren zijn cellen 2
Conclusie: zelf formuleren. Noteer op het invulblad.

Discussie: Bespreek samen of de hypothese klopte, het resultaat met de theorie klopt, de proef verbeterd kan worden en of je ideeën hebt voor vervolgonderzoek met eieren over osmose

Reflectievragen: noteer de antwoorden op het invulblad
1. Wat is de functie van azijn in deze proef?
2. Verklaar de veranderingen aan de hand van de osmotische waarde van de beide
  vloeistoffen ten opzichte van de osmotische waarde van het ei.

Slide 8 - Slide

B Aardappelholletjes 
Onderzoeksvraag: wat gebeurt er als je op een rauwe aardappel suiker strooit?
        Hypothese: zelf formuleren. Noteer op het invulblad
Materiaal: Een grote aardappel, platte schaal met laagje water, schilmesje, suiker.
        Methode:
1. Schil een grote aardappel.
2. Halveer de aardappel en snijd aan de bolle kant een schijfje af, zodat deze ook vlak wordt.
3. Maak in de bovenkant van de twee helften een holletje.
4. Zet de twee aardappelhelften in een platte schaal met een laagje water.
5. Doe in één van de twee helften een klein beetje suiker.
6. Noteer welke uitkomst je verwacht.
7. Bekijk regelmatig wat er verandert, noteer dit.

Slide 9 - Slide

B Aardappelholletjes 2
Conclusie: zelf formuleren. Noteer op het invulblad
  
Discussie: Bespreek samen of de hypothese klopte, het resultaat met de theorie klopt, de proef verbeterd kan worden en of je ideeën hebt voor vervolgonderzoek met aardappelholletjes over osmose.

Reflectievragen noteer de antwoorden op het invulblad
1. Wat is de functie van de suiker in deze proef?
2. Wat is de functie van de aardappel zonder suiker?
3. Vergelijk de uitkomst met wat je verwachtte.
4. In welke richting heeft het water zich vooral verplaatst? Verklaar.

Slide 10 - Slide

C Aardappelpatatjes
Onderzoeksvraag: wat gebeurt er met aardappelstaafjes in verschillende oplossingen?
Hypothese: zelf formuleren. Noteer op het invulblad
Materiaal: Een aardappel, reageerbuizen, water, 0,9 % NaCl-opl., een 3% NaCl-opl., liniaal, mesje.
Methode:
1. Schil een aardappel. Snij uit deze aardappel een drietal staafjes (patatjes) van gelijke
    lengte en dikte. Noteer de exacte afmetingen (ongeveer 50 mm).
2. Doe de staafjes in drie reageerbuizen. Vul af met een 3 verschillende vloeistoffen:
    a. gedestilleerd water, b. een 0,9 % NaCl-oplossing, c. een 3% NaCl-oplossing.
3. Noteer wat je verwacht.
4. Vergelijk na 20 minuten/de volgende dag de afmetingen van de staafjes. Noteer.
5. Vergelijk de stevigheid van de staafjes. Noteer.

Slide 11 - Slide

C Aardappelpatatjes 2
Conclusie: zelf formuleren. Noteer op het invulblad
Discussie: Bespreek samen of de hypothese klopte, het resultaat met de theorie klopt, de proef verbeterd kan worden en of je ideeën hebt voor vervolgonderzoek met aardappelstaafjes over osmose

Reflectievragen: noteer de antwoorden op het invulblad
1. Wat is de functie van het zout in deze proef?
2. Hoe maak je een 0,9% NaCl-oplossing?
3. Vergelijk de uitkomst met wat je verwachtte.
4. In welke richting heeft het water zich vooral verplaatst?
  Verklaar voor a, b en c.


Slide 12 - Slide

afronding en vervolg
Lever je invulblad Osmoseproeven in voor aftekening.
         Check, verbeter en bewaar deze zodra je die terugkrijgt (toetsstof)

Bestudeer 3.3 (maak aantekeningen met de begrippen!)
         Maak 3.3 online.

Bestudeer de tekenregels en microscopieregels voor de vervolgpractica met de rode ui. Gebruik de stencils of online - Nectar  vaardigheden.

Slide 13 - Slide

antwoorden op de reflectievragen van:  A = ei zonder schaal, 
B = aardappelholletjes en C = patatjes
A1. Azijn lost de kalkschaal op van het ei zodat je een ei zonder schaal hebt om de osmoseproef uit te voeren.
A2. Het ei in water ligt in een hypotone oplossing (de osmotische waarde van het ei is hoger dan de omgeving) waardoor er water in het ei gaat door osmose en het ei zwelt op. Het ei in suikerwater ligt in een hypertone oplossing (de osmotische waarde van het ei is lager dan de omgeving) waardoor er water uit het ei gaat door osmose en het ei krimpt. 
B1. Suiker lost op en zorgt voor een hoge osmotische waarde in het aardappelholletje.
B2. Dit is de controleproef (blanco) om mee te vergelijken wat er zou gebeuren zonder suiker.
B3. Vergelijk de uitkomst met wat je verwachtte. Eigen antwoord.
B4. Het water verplaatst zich van de aardappelcellen (die zachter/slapper worden) naar het aardappelholletje met suiker omdat daar de hoogste osmotische waarde is. Vandaar dat deze zo nat wordt.
C1. Zout zorgt voor een hoge osmotische waarde (3%) of een gelijke osmotische waarde (0.9%) van de oplossing.
C2. Een 0,9% NaCl-oplossing maak je bijvoorbeeld door 0,9 gram zout (NaCl) af te wegen in een bekerglas en daar demiwater aan toe te voegen tot 100 gram. (of 9 gram zout aanvullen tot een liter (1000 gram)
C3. Vergelijk de uitkomst met wat je verwachtte. Eigen antwoord
C4. a: water verplaatst zich de aardappelcellen in (zwelt op en wordt steviger) omdat in de cellen de hoogste osm. waarde is.
        b: er gaat evenveel water in als uit (gelijk) omdat de osm. waarden van oplossing en  cellen ongeveer gelijk is
        c: water verplaatst zich van de cellen naar de oplossing omdat in de oplossing de hoogste osm. waarde is. (krimpt/slap)

Slide 14 - Slide

Practicumtoets Microscopie

Slide 15 - Slide

practicum toets osmose rode ui op 2 december van 8 tot 10 uur!
2 x uur oefenen (evt. zelf verder afspreken met hr. Nijeboer)

Succescriteria:
  • Je kunt vlot een preparaat maken van de rode ui. 
  • Je kunt op de juiste manier de microscoop instellen .
  • Je tekent de cellen met bijschriften op de juiste manier.
  • Je beantwoord vragen over osmose/osmotische waarde
  • Je werkt netjes en overzichtelijk en ruimt op.

Slide 16 - Slide

Een preparaat maken 

Slide 17 - Slide

PREPARAAT MAKEN

Slide 18 - Slide

Microscoop

Welke stappen zet je achter elkaar om een preparaat scherp te bekijken? 
Zie stencils of 
vaardigheden toolbox.
Oefenen en onthouden!

Slide 19 - Slide

Tekenregels
  • Wat teken je?

  • Hoe teken je?
     Welke delen wel/niet?
     Inkleuren en details?

  • Titel
      Bijschrift
      Onderdelen benoemen

Slide 20 - Slide