§2.5 Energiegebruik in en om het huis

§2.5 Energiegebruik in en om het huis
1 / 14
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

§2.5 Energiegebruik in en om het huis

Slide 1 - Slide

Wat is geen vorm van duurzame energie?
A
Kernenergie.
B
Zonne-energie.
C
Waterkracht.
D
Windenergie.

Slide 2 - Quiz

Wat is 'horizonvervuiling'?
A
Rommel in de wegberm.
B
Zonlicht in weggegooid glas.
C
Aantasting van de ozonlaag.
D
Aantasting van het uitzicht door bv. windmolens.

Slide 3 - Quiz

Uitleg §2.5 (1)
De meeste energie die je gebruikt is voor verwarmen. Het verwarmen van water voor douche/bad, maar vooral voor het verwarmen van je huis. De meeste mensen gebruiken daar aardgas voor. Dat wordt in de verwarmingsketel verbrand om water te verwarmen. 
Daarnaast gebruiken huishoudens veel elektriciteit voor allerlei huishoudelijke apparaten. Grootgebruikers daarbij zijn bv. koelkast en wasdrogers. De meeste elektriciteit wordt opgewekt in elektriciteitscentrales. Zie §2.1 hoe elektriciteit wordt opgewekt.

Slide 4 - Slide

Uitleg §2.5 (2)
Ook voor transport wordt veel energie gebruikt. Dat geldt dus niet alleen voor grote vrachtwagens en goederentreinen, maar ook voor personenauto's. Denk echter ook aan vliegverkeer (personen en vracht) als grootgebruikers van energie. De brandstof voor transport is in meeste gevallen van aardolie gemaakt (benzine, diesel en kerosine). 
Er zijn steeds meer elektrische auto's. Die gebruiken minder minder energie. En je kunt ook groene stroom gebruiken.

Slide 5 - Slide

Uitleg §2.5 (3)
Hoeveel energie een huishouden gebruikt hangt van een aantal factoren af.
1: de grootte van het huishouden: meer mensen gebruiken meer energie.
2: het inkomen: rijkere mensen wonen groter en hebben meer apparaten.
3: het opleidingsniveau: rijkere mensen verdienen vaak meer (zie 2).
4: het type woning: nieuwe woningen zijn vaak beter geïsoleerd.

Slide 6 - Slide

Uitleg §2.5 (4)
De ecologische voetafdruk is de ruimte (oppervlakte) die nodig is om alles wat je in één jaar gebruikt te maken, maar ook te verwerken/op te ruimen. Hoe meer je gebruikt (dus ook energie), hoe groter je ecologische voetafdruk.
Rijke landen hebben dus een grotere ecologische voetafdruk, maar ook het aantal inwoners speelt een rol.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Antwoorden vraag 1
1a: Verwarming, elektriciteit en transport.
1b: Een combiketel verwarmt het water dat naar de verwarming en naar 
      de warmwaterkraan loopt. Hiermee wordt het huis verwarmd en kun 
      je douchen en afwassen. Deze functies worden veel gebruikt in huis.
1c: Aardwarmte of zonne-energie.

Slide 9 - Slide

Antwoord vraag 1(d)
1d: - Wasdroger: bij mooi weer de was buiten te drogen hangen, dat 
        scheelt veel energie. 
      - Koelkast: geen spullen in de koelkast zetten die er niet per se in 
        hoeven. Een legere koelkast verbruikt minder energie. 
      - Cv-ketel: verwarming graadje lager zetten. 
      - Douche: minder lang douchen.
      - Auto: auto laten staan en de fiets pakken.

Slide 10 - Slide

Antwoord vraag 2 en 3
2a: Benzine en diesel worden gemaakt van aardolie, een fossiele 
      energiebron. Fossiele energiebronnen zijn niet duurzaam.
2b: (1) Minder; (2) groene
3a: 1 de samenstelling van het huishouden
      2 het inkomen
      3 het opleidingsniveau van de bewoners
      4 het type woning
3b: Nieuwe, minder

Slide 11 - Slide

Antwoord vraag 4
4a: (1) Zeer laag; (2) boven gemiddelde
4b: In de gemeente Rotterdam is het inkomen gemiddeld lager en is ook 
      het gebruik van aardgas gemiddeld lager dan in Westvoorne.
4c: Mensen met lage inkomens hebben vaak minder apparaten en 
      gebruiken dus minder energie. Mensen met een laag inkomen wonen 
      vaak kleiner. Mensen met een laag inkomen hebben vaak geen of 
      een kleine auto.

Slide 12 - Slide

Antwoord vraag 5
5a: Er wonen minder mensen per km2 in België dan in Nederland. De 
      Belgen hebben per inwoner een grotere ecologische voetafdruk, 
      waardoor het land op deze kaart toch weer ongeveer net zo groot is 
      als Nederland.
5b: het centrum; rijke
5c: hoger; hoger

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Lees voor de volgende keer §2.6 en maak de vragen. Upload de uitwerkingen naar Opdrachten.

Slide 14 - Slide