Werkwoordspelling (klas 1)

 Werkwoordspelling (herhaling)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling (herhaling)

Slide 1 - Slide

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.
hebben is......
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 2 - Quiz

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.
gereserveerd is een:

A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 3 - Quiz

Ik word vandaag om 13.30 uur opgehaald.
Opgehaald is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord

Slide 4 - Quiz

Mijn vader overlegt alles met mijn moeder.
overlegt is een ...
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord

Slide 5 - Quiz

Wanneer is het feestje?
Wanneer is een ...
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Geen van beide

Slide 6 - Quiz

Welke vorm?

BLIJF jij bij mij eten?
A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 7 - Quiz

Welke vorm?

Jij VINDT popmuziek mooi.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 8 - Quiz

Welke vorm?
Ik heb mijn aantekeningen veel GEBRUIKT.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 9 - Quiz

Welke vorm?
Dit GEBEURT niet vaak.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 10 - Quiz

Welke vorm?
Dit is niet vaak GEBEURD.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 11 - Quiz

Welke vorm?
Wij houden heel erg van ZWEMMEN.

A
stam
B
stam + t
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 12 - Quiz

Dus nog 1x...
Tegenwoordige tijd: ALTIJD stam, stam+t of hele ww
Verleden tijd: klankverandering of stam+te(n)/stam+de(n)
Voltooid deelwoord: maak het woord langer om een -d/-t aan het eind te horen

Slide 13 - Slide

Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 14 - Quiz

Hij ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 15 - Quiz

Ik ... hard om zijn mop.
A
lachte
B
lachde
C
lachten
D
lachden

Slide 16 - Quiz

weigeren (tt)
De hond ... te gehoorzamen.

Slide 17 - Open question

kleden (vt)
Waarom … je broer zich zo langzaam aan?

Slide 18 - Open question

vinden (tt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

Slide 19 - Open question

vinden (vt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

Slide 20 - Open question

raden (tt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 21 - Open question

raden (vt)
Volgens mij … niemand het antwoord.

Slide 22 - Open question

verhuizen (tt)
Volgend jaar … dit bedrijf naar een nieuw pand.

Slide 23 - Open question

verhuizen (vt)
Vorig jaar … wij van een dorp naar een stad.

Slide 24 - Open question

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.

Slide 25 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.

Slide 26 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Wij haastten ons gisteren naar de bus.
B
Wij haasten ons gisteren naar de bus.

Slide 27 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.

Slide 28 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.

Slide 29 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.

Slide 30 - Quiz

In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.

Slide 31 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 32 - Open question