Opdracht 4 werkwoordspelling: voltooid deelwoord

tt: Stam of stam+ t
Ik brand mijn vingers aan de pan
Brand ik mijn vingers aan de pan?
Brand jij/je vingers aan de pan?

Brandt je vader zijn vingers aan de pan?
Hij brandt zijn vingers aan de pan
Wij branden hun vingers aan de pan







Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?
Brand jij vader van nieuwsgierigheid?
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

tt: Stam of stam+ t
Ik brand mijn vingers aan de pan
Brand ik mijn vingers aan de pan?
Brand jij/je vingers aan de pan?

Brandt je vader zijn vingers aan de pan?
Hij brandt zijn vingers aan de pan
Wij branden hun vingers aan de pan







Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?
Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

Slide 1 - Slide

VT: Stam + de(n) of + te(n)
Ik brandde mijn vingers aan de pan
Ik hakte de groente
Je hoort het: brandte kan niet, hakde ook niet
of gebruik
't kofschip (laatste letter voor -en)
wel? + te(n) bv. wachten, wacht, wachtte
niet? + de(n)




Maar: Brand je vader van nieuwsgierigheid?
Brand jij vader van nieuwsgierigheid?

Slide 2 - Slide

Dictee
zin

Welke tijd heb je gekozen? TT/VT
Welke vorm heb je gekozen? 
TT: stam of stam + t of hele werkwoord?
VT: stam + te(n) of stam + de(n)?

Slide 3 - Slide

Dictee
De klas beleefde gisteren een mooie dag.

Slide 4 - Slide

Dictee
De klas beleeft vandaag een mooie dag.

Slide 5 - Slide

Dictee
De kaarsen brandden vorige week gezellig.

Slide 6 - Slide

Dictee
Schudt je vader het kleed uit?

Slide 7 - Slide

Dictee
Schud jij even het kleed uit?

Slide 8 - Slide

Dictee
Verwenden jullie gisteren de kat?

Slide 9 - Slide

Dictee
Nieuw onderdeel van werkwoordspelling

Slide 10 - Slide

Dictee
Ik heb mijn vingers aan de pan gebrand.

Slide 11 - Slide

Dictee
Hij heeft zijn hond teveel verwend.

Slide 12 - Slide

Dictee
De vogels hadden het gevaar verwacht.

Slide 13 - Slide

Dictee
Klas 1 heeft vandaag veel beleefd.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 16 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Het huis is helemaal verbrand

Slide 17 - Slide

Voltooid deelwoord
heeft verbran...? 
Langer maken: de verbrande vinger of de verbrante vinger?
heeft verbrand

Slide 18 - Slide

Voltooid deelwoord
't kofschip
Laatste letter voor -en
wel: laatste letter een t    heeft gesist
niet: laatste letter een d  heeft gedroomd

Slide 19 - Slide

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).

Slide 20 - Open question

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Heb je dat hele stuk (fietsen)?

Slide 21 - Open question

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
We hebben vanmorgen een potje (voetballen).

Slide 22 - Open question

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
De jongens zijn gisteren (verhuizen).

Slide 23 - Open question

Vul de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:
Heb je lekker (chillen)?

Slide 24 - Open question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(kerven) Hebben jullie ook je naam in de boom………

Slide 25 - Open question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(bloeden) De vinger heeft enorm…….

Slide 26 - Open question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(doen) Dat had ik nooit……..

Slide 27 - Open question

En nu door elkaar

Slide 28 - Slide

Hoe oud (worden) je tante morgen?

Slide 29 - Open question

De buren hebben hun eigen truien (breien)

Slide 30 - Open question

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

Miranda …… (spelen) op het drumstel terwijl Jente op haar banjo ……(tokkelen)

Slide 31 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(kloven) De houthakkers……….de stammen.

Slide 32 - Open question

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.


Van Miranda …… (verwachten) ik dat ze morgen …….. (optreden)

Slide 33 - Open question

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.


Jente …….. (worden) veertien, ze …….. (zijn) iets jonger dan Miranda.

Slide 34 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(krijsen) De peuter………in zijn wandelwagen.

Slide 35 - Open question

Vul de goede vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

……. (vinden) je ook niet, dat een banjo prachtig ………(klinken) ?

Slide 36 - Open question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(krimpen) Mijn trui is………….


Slide 37 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(bloeden) ……….jouw vinger zo erg?

Slide 38 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(verhuizen) De leerling ……..naar de andere kant van het land.

Slide 39 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in:

(pakken) De man .................. een biertje uit zijn koelkast.

Slide 40 - Open question

Vul de juiste vorm van de werkwoorden in de tegenwoordige tijd in. Gebruik een spatie tussen de twee werkwoorden.

Ze …….. (oefenen) graag op het drumstel, ……… (vertellen) ze aan haar.


Slide 41 - Open question

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord in

(wegslepen) De parkeerwacht heeft onze auto…….

Slide 42 - Open question