2 - TL/H all grammar unit 5

      2 - unit 5 - South Africa
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

      2 - unit 5 - South Africa

Slide 1 - Slide

lesson 2 - future

future tenses
very certain up till uncertain

Slide 2 - Slide

future - very certain
present simple: iets is altijd/nooit/ regelmatig
* volgens schema

The train leaves at 07.00. 

Slide 3 - Slide

future - pretty certain
present continuous: iets is nu bezig
                                          : to be + ww~ing 
                                          : opletten welke vorm van to be

* gepland en vrijwel zeker
We're having a test tomorrow. 
(staat gepland, is zeker, je hebt geleerd)

Slide 4 - Slide

future: pretty certain
to be going to + verb: gepland en zeker

* Idee was er al voor je erover praat met anderen
I'm going to see my granny tomorrow.

* voorspelling op basis van aanwijzing
It's very cloudy, it's going to rain in a bit!

Slide 5 - Slide

future: more and more uncertain
will / shall + verb
- spontaan aanbod: Shall we carry that for you?
- een belofte: I will clean my room tonight mum. 
- een voorstel: Shall I bake some pancakes for us?
- een verzoek: Will you turn the volume down, please?
( de mate van onzekerheid is dat je niet weet welk antwoord wordt gegeven en let op bij vragen bij I / We)

Slide 6 - Slide

future: more and more uncertain
will/ shall + verb
* voorspelling obv mening
* vaak samen met signaalww to think, to believe 

I believe he won't tell the truth about what happened. 
You will get ill if you don't wear your coat. 

Slide 7 - Slide

future: highly uncertain
will / shall + verb
* not sure what will happen
* uncertainty, (could change, not sure what will happen, to think, to believe, maybe, probably, etc)

I don't think I will come to your party. 
She probably will become a famous singer, she's so good!

Slide 8 - Slide

p180

Slide 9 - Slide

lesson 4 - telling how or what
adjectives and adverbs

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

in short: adjectives
* adjectives = bijvoeglijke naamwoorden
* zeggen altijd iets over een noun = zelfstandig naamwoord
* hebben de basisvorm van het woord, veranderen dus niet

that loud noise
the beautiful girl
the clever man

Slide 12 - Slide

in short: adverbs
* adverbs = (add to ver) = bijwoord
* zeggen iets over verb= ww - She sings loudly.
* zeggen iets over adjective - She is really beautiful.
* zeggen iets over ander adverb -He is absolutely, really clever. 
* zeggen iets over hele zin - Honestly, she is the smartest girl. 

Slide 13 - Slide

onthoud-tip bijwoorden
ALLEEN een  adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord, zegt het bijwoord iets over een ander woord in de zin dan het zelfstandig naamwoord, dan is het een adverb en krijgt het ~ly , 
maar let op: easy - ~y wordt ily, dus easily
                           probable -~ble wordt ~bly, dus probably
                          fantastic - ~ic wordt ~ally, dus fantastically
en soms hebben ze eigen vorm: good - well



Slide 14 - Slide

lesson 5 - quantifiers
all // every // each

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

all
every
each
* alle

* meervoud

* gehele groep,



All students must leave the school. 
* elke/ iedere

* enkelvoud

* onderdelen vormen een groep, geen uitzondering

Every student must show his ID.
* elke / iedere

* enkelvoud

* nadruk op de afzonderlijke delen van  een groep

Each student who hasn't done his homework, must stay behind.

Slide 17 - Slide

Are you sure?? Homework done??

Slide 18 - Slide