Unité 1 grammaire III

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Grammaire III, manuel paragraaf 3 en 4 (p.39)

Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord

(l'adjectif et l'adverbe)

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord

un petit homme

une fille sportive

Uitgangen

un petit homme

les petits hommes

une petite femme

les petites femmes

Afwijkende vormen, o.a. :

- e blijft -e (rouge)

-er wordt -ère (premier-première)

-f wordt -ve (sportif-sportive)

-x wordt -se (heureux-heureuse)

Een dubbele medeklinker in de vrouwelijke vorm:

naturel- naturelle

bon- bonne

ancien - ancienne

Kijk in je manuel voor meer uitzonderingen:

gentil- gentille

bas- basse

gros - grosse

beau - belle / nouveau - nouvelle

fou- folle 

Bijv. nw. - vorm

Let op !!!

Sommige bijv nw zijn helemaal onregelmatig wat betreft vorm.

mnl ev	vrl ev	mnl mv	vrl mv
bon	bonne	bons	bonnes
beau	belle	beaux	belles
nouveau	nouvelle	nouveaux	nouvelles
vieux	vieille	vieux	vieilles

Bijv. nw. - vorm

Let op !!! (4)

Woorden op -ien, -eux, -if hebben en onregelmatige vrl vorm:

mnl ev	vrl ev	voorbeeld
-ien	-ienne	italien / italienne
-eux	-euse	dangereux / dangereuse
-if	-ive	actif / active

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

meestal achter het zelfstandig naamwoord

soms voor het zelfstandig naamwoord zoals hieronder:

Het bijwoord

zegt iets over een:

1. werkwoord (Tom répond poliment)

2. bijvoeglijk naamwoord (entièrement rouge)

3. bijwoord (vraiment bien)

4. hele zin (Heureusement, il n'est pas malade)

De vorming van het bijwoord

- eindigt op klinker: + ment (poli- poliment)

 - eindigt op medeklinker: vrouwelijk + ment (naturel-naturelle-naturellement)

Afwijkend:

- ant --> amment (méchant- méchamment)

- ent --> emment (évident- évidemment)

Afwijkende vormen

bon - bien: C'est un bon élève, il travaille bien.

meilleur - mieux

mauvais - mal: C'est une mauvaise équipe, elle joue mal.

gentil - gentiment

long - longtemps

rapide - rapidement

Uitdrukkingen

travailler dur

coûter cher

parler haut / bas

sentir bon / mauvais

faire pareil

faire: exercices 24A/B/C

Gebruik hierbij je manuel, grammaire paragraaf 3 en 4