Lijdend voorwerp

zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
woordsoorten

bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord 
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

zinsdelen

persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
woordsoorten

bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord 
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord

Slide 1 - Slide

Zinsdelen 
Lijdend voorwerp

Je leert wat een lijdend voorwerp is.
Je kunt een lijdend voorwerp uit de zin halen. 

Slide 2 - Slide

Wat is het? 
Het lijdend voorwerp is datgene of diegene die iets ondergaat. Er overkomt hem/haar/het iets.
Wat dat 'iets' is, staat in het gezegde.

Voorbeeld: 'De rat bijt de hand.'
Werkwoordelijk gezegde: bijt.
De hand wordt gebeten, dus de hand is het lijdend voorwerp.

Slide 3 - Slide

Hoe vind je het?
Het lijdend voorwerp in een zin vind je door
de volgende vraag te stellen:
wie of wat + persoonsvorm + onderwerp
(+ rest van het gezegde)?

Voorbeeld: 'Mike trapt de bal.'
Vraag: Wat trapt Mike?
Lijdend voorwerp: de bal

Slide 4 - Slide

Let op!
- Niet in elke zin staat een lijdend voorwerp!
- Een lijdend voorwerp is altijd een ding of een mens.
- Een plaats, tijd of reden kan geen lijdend voorwerp zijn!
In deze zinnen staat dus geen lijdend voorwerp:
Ik stap in een plas water.
Het is nu elf uur.
Het is hier erg gezellig.

Slide 5 - Slide

lijdend voorwerp

Slide 6 - Slide

Vandaag hebben we patat gegeten.
patat =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 7 - Quiz

Vandaag hebben we patat gegeten.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Open question

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 9 - Open question

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 10 - Open question

Ik hou van bloemen en planten.
hou =
A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
"Peter" =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quiz

De jongen heeft zijn hond koekjes gegeven?
de jongen =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Waarom wil mijn oma altijd een zoen hebben?
een zoen =
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 14 - Quiz