Naamwoordelijk gezegde 2havo

10 min lezen
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 min lezen

Slide 1 - Slide

Planning van vandaag

- Uitleg naamwoordelijk gezegde
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In sommige zinnen staat er geen duidelijk werkwoord, want iemand dóét niet is, maar iemand ís iets of iemand wórdt iets. Bv. Eline is blij

Het voorbeeld heeft daarom geen werkwoordelijk gezegde, maar een naamwoordelijk gezegde: ng = is blij.

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit werkwoorden en een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord (blij).



Slide 3 - Slide

Delen van het naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde bevat alle werkwoorden uit de zin. Het belangrijkste daarvan is het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.



Het naamwoordelijk deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een (tijdelijke) eigenschap van het onderwerp noemt. Door het koppelwerkwoord wordt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp gekoppeld.


Let op: zinnen met een naamwoordelijk gezegde hebben geen lijdend voorwerp!


Slide 4 - Slide

Wat is een deel van het naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk deel
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 5 - Quiz

Welk woord is een koppelwerkwoord?
A
Kijken
B
Zoeken
C
Zijn
D
Tekenen

Slide 6 - Quiz

Hoe vind ik het naamwoordelijk gezegde?
Dóét of ís het onderwerp iets?
Denk hierbij aan het koppelwerkwoord, dan weet je dat je een naamwoordelijk gezegde te pakken hebt!

Is het onderwerp iets? Stel jezelf de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + andere werkwoorden? Zo vind je het naamwoordelijk deel.
Bv. De boekenkast blijkt een puinhoop te zijn
Vraag: Wat blijkt de boekenkast te zijn?

Noteer het naamwoordelijk gezegde: persoonsvorm + naamwoordelijk deel + overige werkwoorden.



Slide 7 - Slide

Wat is het ng in deze zin:
De agent is geduldig gebleven.
A
is geduldig
B
is gebleven
C
geduldig gebleven
D
is geduldig gebleven

Slide 8 - Quiz

Wat is het ng in deze zin:
Jij bent zeer behulpzaam!
A
Jij
B
bent
C
bent zeer behulpzaam
D
zeer behulpzaam

Slide 9 - Quiz

Wat is het gezegde in deze zin:
Hij bleef geduldig wachten.
A
bleef geduldig wachten
B
wachten
C
geduldig
D
bleef wachten

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§3 naamwoordelijk gezegde
Maken opdracht 2, 3 en 5

Online of op blz. 210, 211

Slide 11 - Slide