H4-H7

Examenvoorbereiding
Doel van de les:
Jullie kunnen enkele belangrijke begrippen H4-H7 uitleggen en toepassen.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Examenvoorbereiding
Doel van de les:
Jullie kunnen enkele belangrijke begrippen H4-H7 uitleggen en toepassen.

Slide 1 - Slide

H4: Criminaliteit
Wat verstaan we onder criminaliteit?

Slide 2 - Open question

H4: Criminaliteit
Onder criminaliteit verstaan we gedrag dat door de overheid strafbaar is gesteld. Dit is tijds- en plaatsgebonden: Sommige dingen zijn strafbaar in Nederland en niet in andere landen, of waren strafbaar en nu niet meer. Criminaliteit noemen we dan ook wel relatief.

Slide 3 - Slide

Criminologische theorieën
Rationele-keuzetheorie/gelegenheidstheorie

Een crimineel weegt de kosten en baten van zijn acties af.
Het daadwerkelijk overgaan tot crimineel gedrag is een bewuste keuze.

Slide 4 - Slide

Criminologische theorieën
Etiketteringstheorie

Je krijgt een etiket en gaat jezelf er dan ook naar gedragen.

Slide 5 - Slide

Criminologische theorieën
Bindingstheorie
 

Je wilt een ander niet telleurstellen wanneer er sprake is van sterke bindingen. Zijn die er niet dan is het makkelijker de stap tot crimineel gedrag te zetten.

Slide 6 - Slide

Criminologische theorieën
Structurele-deviantietheorie (deviantie = afwijkend)

Rijken hebben de macht en kunnen zelfs de wetten zo vormen dat het in hun voordeel is. Wanneer zij de fout ingaan wordt dat eigenlijk niet opgemerkt. 

Slide 7 - Slide


Welke theorie past bij deze afbeelding?
A
Etiketteringstheorie
B
Bindingstheorie
C
Rationele-keuzetheorie
D
Structurele-deviantietheorie

Slide 8 - Quiz

H5: Veranderingen in het welvaartsvraagstuk.

Welke twee modellen kunnen we gebruiken om naar samenwerking en conflict te kijken?

Slide 9 - Open question

H5: Veranderingen in het welvaartsvraagstuk.

Welke twee modellen kunnen we gebruiken om naar samenwerking en conflict te kijken?

Harmoniemodel (Nederland: poldermodel):
Hier ligt de nadruk samenwerking en overleggen.


Conflictmodel: Hier ligt de nadruk op het
bereiken van de eigen doelen en belangen.


Slide 10 - Slide

5.3 Ideologie (de kern)
Socialisme-Sociaaldemocratie
Confessionalisme-Christendemocratie
Liberalisme
Gelijkheid en gelijkwaardigheid
Harmonie en samenwerking
Vrijheid voor het individu

Slide 11 - Drag question

6.2 Macht  
Macht:  Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten. 
Affectieve machtsbronnen (invloed op grond van gevoel)
- Cognitieve machtsbronnen  (invloed op basis van kennis)
- Economische machtsbronnen  (invloed op basis van geld of bezit)
- Politieke machtsbronnen (invloed van overheid of politieke machtsdragers)

Slide 12 - Slide


Welke vorm van macht past bij deze afbeelding?
A
Affectieve machtsbron
B
Cognitieve machtsbron
C
Economische machtsbron
D
Politieke machtsbron

Slide 13 - Quiz

6.3 Theorie bij macht
Twee verschillende manieren om naar macht te kijken 

 - Theorie van het pluralisme (veelzijdigheid): Gaat ervan uit dat de samenleving uit verschillende groepen bestaan die allemaal verschillende belangen hebben. De macht wordt verdeeld over die groepen en iedereen mag proberen invloed uit te oefenen op politieke besluiten.
- Machtselitetheorie: Gaat ervan uit dat er een elite is die de macht heeft deze mensen zitten op belangrijke posities en het parlement en de bevolking is hier niet tegen opgewassen. 


Verschillende groepen.                                                                                                                      Elite  



Slide 14 - Slide

6.3 Ideologie (en macht)
Socialisme-Sociaaldemocratie
Confessionalisme-Christendemocratie
Liberalisme
Macht moet gelijk verdeeld zijn. 
Gespreide verantwoordelijkheid is belangrijk. 
Mensen zijn zelf verantwoordelijk. De overheid hoeft niet altijd in te grijpen bij verschil in macht.

Slide 15 - Drag question

7.2: Het bindingsvraagstuk
Sociale Cohesie, sociale institutie, cultuur
 
- Sociale cohesie (lijm): Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimers sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap verantwoordelijkheid voelen voor elkaars welzijn en een beroep op een ander kunnen doen. 

- Cultuur: Het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving verworven hebben. 

- Sociale institutie: Geheel van min of meer geformaliseerde (officiële) regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren. 

Slide 16 - Slide

7.3 Twee theorieën over naties 
Modernistische school (BEWUST):  Overheden hebben in de 18/19 eeuw bewust geprobeerd om sociale cohesie in het land te stimuleren o.a. door: een voertaal (het ABN), nationale feestdagen en op scholen verplichte lessen Nederlandse geschiedenis. Hierdoor gingen mensen zich meer Nederlander voelen.

Nationalistische school (LANGE TIJD): Naties zijn in de middeleeuwen ( 500-1500) al ontstaan. Daarbij hebben tradities en cultuur een grote rol gespeeld. Dat hoef je nu niet meer te doen als overheid. De waarden samenwerking en vrede zijn belangrijk in Nederland: daarom sluiten ze vaak compromissen (welk model past hierbij?)

Slide 17 - Slide

7.3 Ideologie (en naties)
Liberalisme
Socialisme-Sociaaldemocatie
Confessionalisme-Christendemocratie
Culturen zijn gelijkwaardig en moeten in hun waarde worden gelaten - cultuurrelativisme
Mensen zijn gelijkwaardig en de christelijke normen en waarden zijn goed voor hele samenleving
Kracht van het individu individuele rechten staan boven de macht van een natie 

Slide 18 - Drag question