Chapitre 7 vanaf E

• Frans
• Middelbare school

Aujourd'hui

1. Herhaling
2. Verbe 'devoir'
3. Quiz

Leerdoel

Aan het einde van deze les weet ik: 

• Hoe ik de présent en de passé composé van het werkwoord 'devoir' in het Frans kan maken.
• Hoe ik 'il faut' moet gebruiken.

Wat betekent 'y' in de zin "Oui, je vais y aller" ?

1. dat
2. het
3. erheen
4. daar

Schrijf de futur simple van 'aller'

Devoir présent

je dois

tu dois

il/elle/on doit

nous devons

vous devez

ils/elles doivent

Devoir passé composé

j'ai dû

tu as dû

il/elle/on a dû

nous avons dû

vous avez dû

ils/elles ont dû

Il faut

Gebruik je in situaties waar je wil zeggen dat iets moet.

Je moet naar de context kijken om het juist te kunnen vertalen:

• Il faut boire deux litres d'eau chaque jour. (hier is het 'men moet')
• Marie, il faut faire tes devoirs. (hier is het 'je moet')

Wat is de passé composé van devoir? (Ik heb gemoeten...)

1. J'ai dû
2. J'ai du
3. J'ai devu
4. J'ai devé

Wat is de vertaling van wij moeten?

1. Il faut
2. Nous doivons
3. Nous devez
4. Nous devons

Voor de volgende les

Maak de opdrachten van D en G