Geluid maken en horen.

 Geluid 
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Geluid 

Slide 1 - Slide

Stel je laat een scheet in de ruimte, kun je die horen?

https://schooltv.nl/video-item/kun-je-een-scheet-horen-in-de-ruimte-in-een-vacuuem-bestaat-geen-geluid

Slide 2 - Slide

Introductie
In de natuur kun je allerlei geluiden horen. Het
ruisen van de zee en het fluiten van vogels. Ook mensen veroorzaken geluid. Ze praten,
zingen, schreeuwen, maken muziek, rijden in auto’s, steken vuurwerk af enzovoort.

Slide 3 - Slide

Wat is geluid?
Geluid is een trilling.
Als je praat, trillen je stembanden
In dat geval zijn jou stembanden een geluidsbron.
Een geluidsbron  is een plek waar de trilling, oftewel het geluid vandaan komt.
Geluidssterkte (= volume) geeft aan hoe hard het geluid is. 
De toon geeft aan hoe laag of hoog het geluid klinkt. Hoe sneller bijv. een snaar trilt: hoe hoger de toon.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Trillingen
Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
• Bij je stem zijn het de stembanden die trillen.
• Bij een luidspreker is het de conus die trilt.
• Bij een gitaar zijn het de snaren die trillen.

Slide 6 - Slide

De tussenstof
  • Je kunt een geluid alleen horen als er een tussenstof (= medium) is: een stof waardoor de trillingen zich kunnen verplaatsen van de geluidsbron naar je oren. 

  • Meestal is lucht de tussenstof. Maar geluid kan zich ook verplaatsen door een vloeistof of een vaste stof (zoals metaal).

  • Het geluid van je stem hoor je bijvoorbeeld niet alleen ‘buitenom’ (via de lucht), maar ook ‘binnendoor’ (via de botten van je schedel).

Slide 7 - Slide

Hoe verloopt geluid naar je oor?
Zonder medium heb je geen geluid. 
Bij vacuüm (= geen luchtdeeltjes) kan geluid dus niet verplaatsen.

Bron
Trommel
Medium
Lucht
Ontvanger
Oor

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Hoe horen wij?
In ons oor zit een trommelvlies
Dit vlies begint te trillen als er via de lucht trillingen binnen komen die van uit de geluidsbron worden verzonden
De stof tusssen ons trommelvlies en de geluidsbron wordt de tussenstof  genoemd.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Slide

Geluid versterken
  • Geluid kun je versterken d.m.v. een klankkast. 
  • Een klankkast is hol, en neemt de trilling van de geluidsbron "over" waardoor het versterkt.
  • Stembanden trillen, die zij normaal nooit goed te horen.
  • Holtes in je hoofd werken ook als klankkast: stembanden trillen en de mond-, neus-, en keelholtes versterken de trilling. Daardoor ben je wel te verstaan.  

Slide 13 - Slide

Welk voorwerp is geen geluidsbron?
A
een deurbel
B
een gitaar
C
een motor
D
een oor

Slide 14 - Quiz

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 15 - Quiz

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 16 - Quiz

Met twee blikjes en een touwtje kun je een ‘telefoon’ maken.
Als het touwtje strak gespannen wordt, kun je met elkaar praten via de blikjes.
Door welke tussenstof verplaatst het geluid zich dan?

Slide 17 - Open question

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een pratende man
C
een snaar van een gitaar
D
een bliksemschicht die inslaat

Slide 18 - Quiz

Kies onder ieder woord de omschrijving die er het beste bij past.
luidspreker
lucht
microfoon
Geluidsbron
Tussenstof
Ontvanger

Slide 19 - Drag question

Geluidsbron
Tussenstof
Trilling
Vul het ontbrekende woord in. 
Je kunt het geluid van een geluidsbron alleen horen 
als er een                                   is tussen de geluidsbron 
en je oren.

Slide 20 - Drag question

Eliza zwemt onder water. De badmeester fluit hard op zijn fluit. Eliza hoort de fluit. 
Geef aan door welke twee tussenstoffen het geluid achtereenvolgens gaat vanaf de fluit tot aan het oor van Eliza. 
Het geluid verplaatst zich eerst door                      en dan door  
  
 
.
Water
Lucht

Slide 21 - Drag question

Waar kan geluid zich niet doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Geluidssterkte
  • De geluidssterkte geeft aan hoe luid het geluid is. Dit wordt gemeten in decibel (= dB).
  • De geluidssterkte meet je met een decibelmeter.
v.b.: Het verkeer op een snelweg kan geluidsoverlast geven bij een woonwijk wat er vlakbij ligt. Dan worden er metingen gedaan.

  • Geluidssterkte te hoog? Dan krijg je gehoorschade.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Geluidssterkte meten
  • Richt de decibel meter op de geluidsbron. 
  • Houdt de decibelmeter 1 meter van de geluidsbron af.
  • Zet de knop op de meter in de juiste stand.
  • Lees de meter af en schrijf het getal op. 

Slide 26 - Slide

Verminderen van geluidsoverlast
Bij de bron: 
  • Minder geluid maken.

Tussen de bron en de ontvanger: 
  • Geluid absorberen: zacht materiaal gebruiken wat het geluid absorbeert.
  • Geluid weerkaatsen: v.b. Geluidsschermen langs de weg.
  • Afstand tussen bron en ontvanger groter maken.

Bij de ontvanger: 
  • Geluidsisolatie: v.b. dubbel glas in ramen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Hoe snel gaat het geluid?
  • Licht en geluid bij een bliksemslag.
  • Welke is er eerst? 
  • Snelheid van geluid is in elke stof anders. 
  • Afstand die het geluid aflegt =
    Snelheid van het geluid x tijdsduur ( s = v x t )   

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Geluid beweegt door lucht. De snelheid is 343 m/s. Het geluid duurt 10 seconden.
Hoeveel meter heeft het geluid afgelegd?
A
343 meter
B
3430 meter
C
171,5 meter
D
6000 meter

Slide 31 - Quiz

Met een decibel meter meet je de geluidssterkte.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 32 - Quiz

Welk voorwerp is wel een geluidsbron?
A
een persoon die schreeuwt
B
een speakerbox die aan staat
C
een docent die praat
D
een trommelvlies in je oor

Slide 33 - Quiz

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 34 - Quiz

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 35 - Quiz

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een auto die voorbij rijdt
C
een wekker die een geluid afspeelt
D
een bliksemschicht die inslaat

Slide 36 - Quiz

Waar kan geluid zich wel doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 37 - Quiz

Geluid gebruiken om te bepalen op welke locatie zich bevindt heet echolocatie.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Video

Geluid in grafiek
Trillingstijd (T): Hoelang 1 trilling van het geluid duurt (seconden, sec).

Frequentie (f): Het aantal trillingen per seconde. (Hertz, Hz)
Frequentie berekenen: f = 1 ÷ T

Toon: Geluidstrilling met vaste frequentie. 
Trilling grafiek:

Amplitude: De 'hoogte' in de grafiek. Hoe luider het geluid, hoe hoger de amplitude. 

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Gehoorgrens
Onderste gehoorgrens: De minimale toon die gehoord kan worden.
Bovenste gehoorgrens: De maximale toon die gehoord kan worden.
Met de leeftijd neemt de bovenste gehoorgrens af. 
Gehoorbereik: Tussen de onderste en bovenste gehoorgrens.


Slide 42 - Slide

Toonhoogte veranderen bij instrumenten
Slaginstrumenten: Vel van slaginstrument strakker spannen.
Snaarinstrumenten: Snaar dikker/dunner maken, snaar strakker spannen, snaar vergroten/verkleinen.
Blaasinstrumenten: Luchtkolom korter/langer maken.

Slide 43 - Slide

De toon is 0,2 seconden. Wat is de frequentie?
A
5 Hz
B
50 Hz
C
10 Hz
D
20 Hz

Slide 44 - Quiz

Welk voorwerp is wel een geluidsbron?
A
een persoon die schreeuwt
B
een speakerbox die aan staat
C
een docent die praat
D
een trommelvlies in je oor

Slide 45 - Quiz

Wat is de bovenste gehoorgrens?
A
Wat iemand minimaal kan horen.
B
Wat iemand maximaal kan horen.
C
Welk geluid er pijn doet aan iemands oren.

Slide 46 - Quiz

Wat doet een klankkast?
A
Een klankkast kan het geluid versterken.
B
Een klankkast kan het geluid verzwakken.

Slide 47 - Quiz

Een geluidsbron:
A
is een stof waardoor trillingen zich verplaatsen.
B
vangt trillingen van de lucht op.
C
veroorzaakt trillingen in de lucht.
D
zet trillende lucht om in geluid.

Slide 48 - Quiz

Kruis de geluidsbronnen aan.
A
een radio die aan staat
B
een auto die voorbij rijdt
C
een wekker die een geluid afspeelt
D
een bliksemschicht die inslaat

Slide 49 - Quiz

Wat zegt de amplitude bij geluid?
A
Hoeveel trillingen er per seconden zijn.
B
Hoe luid het geluid is.

Slide 50 - Quiz

Waar kan geluid zich wel doorheen bewegen?
A
Lucht
B
Water
C
Beton
D
Vacuüm

Slide 51 - Quiz

Geluid gebruiken om te bepalen op welke locatie zich bevindt heet echolocatie.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 52 - Quiz