Werk & Werkloosheid (2e) H3. Loonvorming

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product

1 / 47
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 3. Loonvorming
  • terugblik vorige les (pensioen en i/a-ratio)
  • quizje (i/a-ratio)
  • leerdoelen
  • instructie (arbeidsvoorwaarden en vakbond)
  • maken: opdracht 3.1 t/m 3.6

Slide 2 - Slide

Terugblik (pensioen)
Op welke 3 manieren kun je pensioen opbouwen?
  • AOW (van de overheid)
  • bedrijfspensioen (van werkgevers en werknemers)
  • sparen / beleggen (zelf)

Hoe worden ze betaald?
  • AOW via het omslagstelsel (door de actieven)
  • bedrijfspensioen via het kapitaaldekkingsstelsel
  • sparen / beleggen door jezelf

Slide 3 - Slide

Terugblik


Een inactieve is iemand die niet werkt en een uitkering ontvangt. Een actieve is iemand die werkt en premie betaalt.

Bij het berekenen van de i/a-ratio wordt uitgegaan van actieven met een volledige baan (omrekenen naar arbeidsjaren) en inactieven met een volledige uitkering.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100

Slide 4 - Slide

34. De i/a-ratio in een land is gestegen van 69% tot 72%.
Hierdoor zullen de loonkosten stijgen en zal de internationale concurrentiepositie verslechteren.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

35. Een hogere arbeidsproductiviteit maakt het mogelijk een hogere i/a-ratio op te vangen.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

36. Door vergrijzing wordt de i/a-ratio steeds lager en dat levert problemen op voor de betaalbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

38. Het probleem van een hoge i/a-ratio is dat werkenden een steeds lagere premie moeten betalen.
ia.ratio=AantalActievenAantalInactieven100
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Leerdoelen H3. Loonvorming
  • Ik kan de begrippen op pagina 30 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan voor- en nadelen noemen van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) ten opzichte van een individuele arbeidsovereenkomst voor de werkgevers en werknemers.
  • Ik kan arbeidsvoorwaarden onderscheiden naar primaire en secundaire voorwaarden.
  • Ik kan het belang van de organisatiegraad van werknemers uitleggen.
  • Ik kan het meeliftersgedrag van niet-vakbondsleden uitleggen.
  • Ik kan uitleggen dat zelfbinding belangrijk is bij onderhandelingen.












































Slide 9 - Slide

Arbeidsmarkt
 = een abstracte markt

Slide 10 - Slide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal banen in een land:
  1. mensen in loondienst
  2. zelfstandigen
  3. vacatures

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 11 - Slide

Vraag en aanbod

Slide 12 - Slide

Arbeidsovereenkomst
Wat zijn belangrijke voorwaarden in je arbeidsovereenkomst?  


Arbeidsvoorwaarden (primair en secondair):
  • loon (primair)
  • normale arbeidstijd (primair)
  • pensioen
  • reiskostenvergoeding
  • vakantie / kinderopvang regeling
  • scholingsfaciliteiten
  • auto / telefoon van de zaak

Slide 13 - Slide

Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
Niet alles wordt onderhandeld tijdens een sollicitatiegesprek, waarom niet?
  • bonden van werkgevers (werkgeversbonden) en werknemers (vakbonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
  • een CAO is een arbeidsovereenkomst voor elke werknemer in een bepaalde branche

Slide 14 - Slide

Onderhandelen
Wat willen werknemersbonden (vakbonden)?
  • zo groot mogelijke loonstijging
  • kan nadelig zijn voor het aantal banen
  • de koopkracht moet behouden blijven
  • looneisen hoger wanneer het goed gaat met de economie en de werkloosheid daalt

Wat willen werkgeversbonden?
  • zo klein mogelijke loonstijging
  • mag niet (teveel) ten koste gaan van de loonkosten per product

Slide 15 - Slide

Organisatiegraad
De organisatiegraad is het percentage werknemers dat is aangesloten bij een werknemersbond (vakbond). 

Slide 16 - Slide

Meeliften met de CAO
Organisatiegraad van werknemers is ongeveer 20%. 
Zou jij lid worden van een vakbond?

  • de CAO geldt voor alle werknemers in de sector (algemeen verbindend verklaard), ook voor werknemers die geen lid zijn
  • baten van de vakbond gaan naar alle werknemers van de branche, terwijl kosten alleen voor de vakbondsleden zijn (meeliftgedrag)
  • als niemand lid wordt, is er geen onderhandelaar voor de werknemers!

Slide 17 - Slide

Meeliften
Stel: lidmaatschap vakbond kost € 15 en de voorzitter vakbond zegt dat lonen € 50 hoger liggen door onderhandelingen door de vakbond.

Zou jij lid worden van een vakbond?
  • dominante strategie is geen lid worden
  • als niemand lid wordt, heeft de vakbond geen onderhandelingsmacht
  • mogelijke oplossing: collectieve dwang

Slide 18 - Slide

Maken opgave 3.2 blz. 20
Klaar? Ga verder met 3.1 t/m 3.6
timer
7:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Afmaken 3.1 t/m 3.6

Slide 21 - Slide

Werk & Werkloosheid
1. Werken of vrije tijd?
  • beroepsbevolking
  • p/a-ratio en participatiegraad
2. Moet de arbeidsparticipatie omhoog?
  • i/a-ratio en arbeidsparticipatie
3. Loonvorming
  • collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
  • prijscompensatie en reële loonstijging
  • indexcijfer loonkosten per product

Slide 22 - Slide

Hoofdstuk 3. Loonvorming
  • terugblik vorige les (arbeidsvoorwaarden en vakbonden)
  • leerdoelen
  • instructie (prijscompensatie, lonen & winsten en beloningsverschillen)
  • klassikaal: opdracht 3.7 t/m 3.10
  • maakwerk: opdracht 3.11 t/m 3.16

Slide 23 - Slide

Terugblik (CAO)
Niet alles wordt onderhandeld tijdens een sollicitatiegesprek, waarom niet?
  • bonden van werkgevers (werkgeversbonden) en werknemers (vakbonden) onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden in een Collectieve ArbeidsOvereenkomst (CAO)
  • een CAO is een arbeidsovereenkomst voor elke werknemer in een bepaalde branche

Slide 24 - Slide

Terugblik
Wat willen werknemersbonden (vakbonden)?
  • zo groot mogelijke loonstijging
  • de koopkracht moet behouden blijven

Wat willen werkgeversbonden?
  • zo klein mogelijke loonstijging
  • mag niet (teveel) ten koste gaan van de loonkosten per product

Slide 25 - Slide

Leerdoelen H3. Loonvorming
  • Ik kan koopkrachtberekeningen maken.
  • Ik kan algemene loonstijging, prijscompensatie en incidentele loonstijging onderscheiden.
  • Ik kan aangeven wat de betekenis is van de loonruimte.
  • Ik kan de invloed analyseren van een loonstijging op de verhouding tussen loon en winst.
  • Ik kan veranderingen in de arbeidsproductiviteit noemen en verklaren.
  • Ik kan veranderingen in de loonkosten per product verklaren en berekenen.
  • Ik kan analyseren wanneer een berovingsprobleem ontstaat en er oplossingen voor geven.












































Slide 26 - Slide

Inflatie
= de stijging van het algemeen prijspeil


gevolg: een huishouden kan met hetzelfde inkomen minder kopen




Slide 27 - Slide

Nominale en reële loonstijging
  • Je koopkracht geeft aan hoeveel producten je met jouw inkomen kan kopen.
  • De nominale loonstijging is het percentage waarmee je loon stijgt.
  • De koopkracht van deze loonstijging wordt de reële loonstijging genoemd.






  • Formule: reële loonstijging % (koopkracht) = nominale loonstijging % - inflatie %
       RIC=NIC-PIC



Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Opdracht 3.7, 3.8 en 3.9

3.7a. Hoeveel procent bedraagt de volledige prijscompensatie?
  • de prijscompensatie is gelijk aan de inflatie van 1,5%
3.7b. Bereken de reële loonstijging in procenten.
  • reële loonstijging = nominale loonstijging (CAO) - inflatie = 3,8% - 1,5% = 2,3%
3.7c. Neem de koopkracht van de lonen toe of af of blijft hij gelijk.
  • de koopkracht neemt toe want de nominale lonen stijgen in procenten meer dan de prijzen
3.8 Hoe hoog is de reële loonstijging als de loonstijging 2% is bij een inflatie van 2%.
  • 0% want 2 - 2 = 0, de koopkracht van het loon blijft gelijk
3.9 Bereken hoeveel procent van zijn loonstijging onder de incidentele loonstijging valt.
  • loonstijging Ibrahim = (€ 15 - € 14) / € 14 x 100% = 7,1%
  • CAO-loonstijging is 3%, dus de incidentele loonstijging is 4,1%

Slide 30 - Slide

CAO onderhandelingen
Werknemers willen minimaal koopkracht behouden en kijken daarom vooral naar de inflatie = prijscompensatie.

  • Algemene loonstijging (+ prijscompensatie) --> zal koopkracht stijgen!
  • Incidentele loonstijging is een loonstijging vanwege promotie, overwerk of stijging aantal dienstjaren.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

CAO onderhandelingen
Werkgevers zien loon als kosten. Ze kijken daarom naar de loonkosten per product.  
        Deze daalt als de arbeidsproductiviteit stijgt.

De inflatie en de apt samen wordt de loonruimte genoemd. 





Als de feitelijke loonstijging lager is dan de loonruimte is er sprake van loonmatiging.

Slide 33 - Slide

Loonkosten per product

De loonkosten per product zullen niet stijgen als de loonstijging betaald kan worden uit de stijging van de arbeidsproductiviteit

Slide 34 - Slide

Loonkosten per product
Als de arbeidsproductiviteit en de totale loonkosten veranderen, hoeveel procent veranderen de loonkosten per product dan?

Procentuele verandering: omzetten naar indexcijfers!




Voorbeeld: De loonkosten per werknemer stijgen met 5% en de arbeidsproductiviteit met 2%.
De loonkosten per product stijgen dan met 105 / 102 x 100 = 102,9 dus met 2,9%.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 35 - Slide

Maken 3.10 blz. 23
Klaar? Ga verder met 3.7 t/m 3.16
timer
7:00

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Opdracht 3.10

De loonkosten per werknemer € 50 per uur. De arbeidsproductiviteit is 40 stuks per uur.
a. Bereken de loonkosten per product.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 50 / 40 stuks = € 1,25
b.1 Bereken loonkosten per product als loonkosten 10% stijgen en arbeidsproductiviteit 5%.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 55 / 42 stuks = € 1,31
b.2 Bereken loonkosten per product als loonkosten 5% stijgen en arbeidsproductiviteit 10%.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 52,50 / 44 stuks = € 1,19
b.3 Bereken loonkosten per product als loonkosten en arbeidsproductiviteit 5% stijgen.
  • loonkosten per product = loonkosten / arbeidsproductiviteit = € 52,50 / 42 stuks = € 1,25
c. In welk geval leidt een loonstijging tot een stijging van de loonkosten per product?
  • als het loon in procenten meer stijgt dan de arbeidsproductiviteit

Slide 38 - Slide

Afmaken 3.11 t/m 3.16

Slide 39 - Slide

Hoofdstuk 3. Loonvorming
  • Instructie (beloningsverschillen)
  • Klassikaal opgave 3.12
  • maakwerk: opdracht 3.17 t/m 3.25

Slide 40 - Slide

Verschil in beloning
 Verschil in beloning kan verschillende redenen hebben:
  • situatie op de arbeidsmarkt (veel vraag, weinig aanbieders)
  • Macht vakbonden
  • overheidsinvloed (minimum loon)
  • opleidingsniveau, ervaring en verantwoordelijkheid
  • talent (zoals een topvoetballer)
  • risico’s (zoals een booreiland)



Slide 41 - Slide

Loonkosten per product
Als de arbeidsproductiviteit en de totale loonkosten veranderen, hoeveel procent veranderen de loonkosten per product dan?

Procentuele verandering: omzetten naar indexcijfers!




Voorbeeld: De loonkosten per werknemer stijgen met 5% en de arbeidsproductiviteit met 2%.
De loonkosten per product stijgen dan met 105 / 102 x 100 = 102,9 dus met 2,9%.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Opdracht 3.12






Bereken A, B, C en D
  • A = %Δ loonkosten per product = 101,2 / 100,7 x 100 = 100,5 dus 0,5 %
  • B = %Δ loonkosten werknemer = 100,6 x 100,7 / 100 = 101,3 dus 1,3 %
  • C = %Δ arbeidsproductiviteit = 102,1 / 101,5 x 100 = 100,6 dus 0,6 %
  • D = %Δ loonkosten per product = 99,6 / 98,2 x 100 = 101,4 dus 1,4 %
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
loonkosten werknemer
1,2 %
0,6 %
3,0 %
.B.
2,1 %
5,1 %
-0,4 %
arbeidsproductiviteit
0,7 %
0,6 %
-0,1 %
0,6 %
.C.
0.0 %
-1,8 %
loonkosten per product
.A.
0,0 %
3,1 %
0,7 %
1,5 %
5,1 %
.D.
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 44 - Slide

Maken 3.25 blz. 27
Klaar? Ga verder met 3.17 t/m 3.24
timer
8:00

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Afmaken 3.17 t/m 3.24

Slide 47 - Slide