Lektion 4: Orte in der Schule_Übung

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

der / die / das

Woorden eindigend op:

-hof --> der --> der Schulhof

-raum --> der --> der Musikraum / der Kunstraum

-e --> die --> die Sporthalle

-a --> die --> die Schulmensa

-thek --> die --> die Bibliothek / die Mediathek

-zimmer --> das --> das Klassenzimmer

........ Klassenzimmer

1. der
2. das
3. die
4. den

........ Musikraum

1. das
2. der
3. die
4. den

........ Sporthalle

1. das
2. der
3. die
4. den

........ Bibliothek

1. den
2. der
3. das
4. die

........ Informatikraum

1. den
2. die
3. das
4. der

........ Schulhof

1. der
2. die
3. das
4. den

Orte in der Schule

Jan: "Was gibt es in der Schule?"

Till: "Es gibt einen Musikraum, eine Sporthalle und ein Klassenzimmer."

Jan: "Wie findest du den Musikraum?"

Till: "Schrecklich, der Musikraum ist hässlich."

Übung - oefening

Let op! 

Je krijgt de 4e naamval niet alleen als het zinsdeel een lijdend voorwerp is en bij 'es gibt + 4' (er is / er zijn)

Vraag wat er is in de school.

Zeg dat er een kantine is.

Zeg dat er een schoolplein is.

Zeg dat er een bibliotheek is.

Zeg dat er een atelier is.

Vraag hoe je het atelier vindt?

Zeg dat je het atelier lelijk en grijs vindt.

der Musikraum

die Schulmensa

das Klassenzimmer

Wo ist du dein Pausenbrot?

Wo schreibst du einen Test?

Wo spielst du ein Instrument?

Vraag waar je je brood kunt opeten?

Antwoord: "In de kantine"