H5 - TH6 - BS4

Thema 6 - afweer
BS4 - transplantatie en bloedtransfusie
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Thema 6 - afweer
BS4 - transplantatie en bloedtransfusie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen B4
Na deze les kun je:
  • beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies

Slide 2 - Slide

Begrippen BS4
transplantatie
acceptor
donor
afstotingsreactie
major histocompatibility complex
(MHC)
human leukocyte antigen (HLA)
acute afstoting 
donorverklaring
donorregister
AB0-systeem
resusfactor
hemolyse
resusantigeen
resusfactor
antiresus
resuskindje

Slide 3 - Slide

transplantaties
vervanging van een 
  • orgaan
  • weefsel 

Slide 4 - Slide

transplantaties
donor 
  • is gever van het orgaan of weefsel

acceptor

  • is persoon waarbij het orgaan 
       wordt vangen 

Slide 5 - Slide

een orgaan kan niet zomaar van worden uitgewisseld... 

Slide 6 - Slide

eisen 
donor en acceptor moeten een match zijn

Slide 7 - Slide

MHC & HLA 
major histocompatibility complex

= bij mensen:
human leukocyte antigen

Slide 8 - Slide

MHC & HLA 
major histocompatibility complex
human leukocyte antigen
lichaamscel

Slide 9 - Slide

HLA
10 verschillende eiwitten
-> antigenen van de mens

-> dus vele combinaties 
mogelijk
-> antigeen aanwezig zou
 geen antibody ervan moeten zijn

Slide 10 - Slide

HLA/MHC-matching
Als er een orgaantransplantatie noodzakelijk is wordt er naar veel meer gekeken dan alleen naar de bloedgroep. Er zijn ontzettend veel verschillende eiwitten aan het oppervlak van cellen die allemaal anders kunnen zijn.
Het uitgangspunt is ALLE eiwitten moeten lichaamsEIGEN zijn als er geen reactie van het immuunsysteem gewenst is.
Alle eiwitten die hierin een rol spelen worden HLA eiwitten genoemd.

Slide 11 - Slide

donatie 
donatie is alleen mogelijk
bij een match

anders kans op afstoting
-> immuunssysteem  gaat
     donororgaan aanvallen 

Slide 12 - Slide

donatie 
donatie is alleen mogelijk
bij een match

anders kans op afstoting
-> immuunsysteem  gaat
     donororgaan aanvallen 

Slide 13 - Slide

afstoting

Slide 14 - Slide

medicatie tegen afstoting
immuunsupressors
onderdrukken het 
immuunsysteem
-> ook vatbaarder 
    voor ziektes 

Slide 15 - Slide

wat wanneer te doneren?
+ bloed

Slide 16 - Slide

het vinden van een match:
grote kans binnen 
families

-> anders vooral op
toeval

Slide 17 - Slide

bloedgroepen AB0-systeem

Slide 18 - Slide

De bloedgroep wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van eiwitten op het oppervlak van rode bloedcellen. 

Het afweersysteem, met name de lymfocyten, reageren op alle eiwitten die LICHAAMSVREEMD zijn. 

Slide 19 - Slide

bloedgroepen bepaling
bij het mixen van bloedgroepen
gaan ze samenklonteren
-> effect wordt gebruikt bij de 
bloedgroepen bepaling 

Slide 20 - Slide

resusfactor 
ander eiwit op de 
rode bloedcellen

-> resus aanwezig is
geen antilichamen er tegen
-> resus afwezig
= na blootstelling ontwikkeling van antilichamen ertegen

Slide 21 - Slide

resusfactor - zwangerschap
-> resus afwezig
-> kind wel resus = 
1e kind geeft de bloodstelling
-> ontwikkeling antilichamen
= antiresus
-> gevaar bij 2e zwangerschap
immuunsysteem valt baby aan 

Slide 22 - Slide

Er is een duidelijke volgorde toe te kennen als het gaat om kans op een HLA match bij familieleden. Zet deze familieleden op volgorde. Zet het familielid met de grootste kans op een match op 1.
1
2
3
4
ééneiige tweelingbroer/zus
twee-eiige tweelingbroer/zus
broer/zus
ouder

Slide 23 - Drag question

Welke bloedgroep kan goed doneren?
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 24 - Quiz

Er is een duidelijke volgorde toe te kennen als het gaat om kans op een HLA match bij familieleden. Zet deze familieleden op volgorde. Zet het familielid met de grootste kans op een match op 1.
1
2
3
4
ééneiige tweelingbroer/zus
twee-eiige tweelingbroer/zus
broer/zus
ouder

Slide 25 - Drag question

Iemand heeft Resus negatief bloed .
Welk bloed kan hij krijgen ?


A
Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen 5 1 Stel het aantal punten invoor deze vraag. Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Instellingen Bij kinderen die worden ingeënt met de dktp-prik (difterie, kinkhoest, pokken en tetanus) en de BMR-prik(Bof, rode hond en mazelen)worden verzwakte ziekteverwekkers ingespoten.. Worden bij een vaccinatie antigenen ingespoten? En worden antistoffen ingespoten? A Alleen antigenen B Alleen antistoffen C Zowel antigenen als antistoffen Quizvraag Resus positief bloed
B
Resus negatief bloed
C
Resus positief en resus negatief bloed
D
Kan je zo niet zeggen

Slide 26 - Quiz

Patiënt X heeft bloedgroep B. Welk donor bloed kan deze patiënt WEL of juist NIET ontvangen?
WEL
NIET
Donorbloed met bloedgroep A
Donorbloed met bloedgroep B
Donorbloed met bloedgroep AB
Donorbloed met bloedgroep 0

Slide 27 - Drag question

1 donor kan maximaal 2 levens redden
A
Ja
B
Nee
C
Weet niet

Slide 28 - Quiz

Wel 
Niet
Antistoffen
Hieronder staan 4 situaties genoemd waarbij bij de mens weefsels worden overgebracht.
Bepaal voor elke situatie of de kans bestaat dat het immuunsysteem van de acceptor antistoffen tegen het overgebrachte weefsel of tegen de overgebrachte cellen gaat geproduceerd en sleep naar het bijbehorende vak:


een harttransplantatie
een transfusie waarbij iemand met bloedgroep AB zonder resusantigeen voor de eerste keer bloed krijgt van bloedgroep AB met resusantigeen
een bypassoperatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van patiënt wordt overgebracht naar zijn hart
bij een beenmergtransplantatie waarbij een broer donor is voor zijn zus (acceptor)

Slide 29 - Drag question

Wat is een donor?
A
Iemand die een orgaan wil kopen.
B
Iemand die een orgaan moet hebben.
C
Iemand die geld doneert aan het donorregister.
D
Iemand die een orgaan wil afstaan.

Slide 30 - Quiz

Wat is een transplantatie?
A
Het overbrengen van een donororgaan naar een dokter.
B
Het overbrengen van een donororgaan naar een donor.
C
Het overbrengen van een donororgaan in een koelkist.
D
Het overbrengen van een donororgaan naar een nieuw lichaam.

Slide 31 - Quiz

Welk genotype hoort bij welke bloedgroep?
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 32 - Drag question

Bloedgroep O hebben
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 33 - Quiz

Welke 2 mensen hebben de best mogelijke match op basis van MHC-I receptoren (HLA-gen)?
A
Broers en zussen
B
Ééneiige tweelingen
C
Twee-eiige tweelingen
D
Geen van deze opties

Slide 34 - Quiz

Transplantaties gaan soms mis, het orgaan wordt afgestoten. Welke van de onderstaande beweringen klopt niet?
A
De HLA combinatie van de donor niet overeenkomt met dat van de ontvanger
B
De MHC I moleculen van de donor niet overeenkomen met die van de ontvanger
C
De B- en T- lymfocten van de ontvanger die 'aanvallen' zijn bij het rijpen niet weggefilterd
D
Het immuunsysteem van de ontvanger herkent de antistoffen van het donororgaan niet.

Slide 35 - Quiz

Klontert
Zonder gevaar mogelijk
Bloedgroep A ontvangt van bloedgroep AB
Bloedgroep B ontvangt van bloedgroep 0
Bloedgroep AB ontvangt van bloedgroep A
Bloedgroep 0 ontvangt van bloedgroep AB

Slide 36 - Drag question

In 1954 lukte het voor het eerst een nier te transplanteren. Een man kreeg een nier van zijn broer. Zijn afweersysteem reageerde NIET met afstoting. Wat is een juiste verklaring?
A
De broer had bloedgroep O-
B
Zij hadden beide dezelfde bloedgroep
C
Zij hadden beide hetzelfde HLA-systeem
D
Niercellen hebben geen antigenen

Slide 37 - Quiz

moeder heeft bloedgroep A
vader heeft bloedgroep B
wat zijn mogelijke bloedgroepen van hun kinderen?
A
alleen A of B
B
A, B of AB
C
Alleen bloedgroep AB
D
alle bloedgroepen zijn mogelijk

Slide 38 - Quiz

aan de slag:
nu:  ga naar... zie bord
         meld je aan bij examensite: klassen code EVQOU

huiswerk:
maak de opdrachten 26 t/m 32
intressant? maak opdracht 33+34
lees BS4

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Drag question