Les 6: mens en milieu

Les 6: mens en milieu
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 6: mens en milieu

Slide 1 - Slide

Inhoud
- Leerdoelen
- Uitleg
- Opdrachten mens en milieu
- filmpje

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt enkele oorzaken en gevolgen noemen van uitputting en vervuiling.
  • Je kunt enkele oorzaken en gevolgen noemen van klimaatverandering.

Slide 3 - Slide

Hoeveel landoppervlakte op aarde wordt gebruikt voor landbouw?

Slide 4 - Open question

Waar wordt de meeste grond in de Nederland voor gebruikt?

Slide 5 - Open question

In de jaren 80 van de vorige eeuw ging het heel slecht met de otterpopulatie in Nederland. In 1988 werd in Friesland de laatste wilde otter doodgereden.
Wat is één van de redenen waarom de otter is uitgestorven in Nederland?
A
door herintroductie van de otter
B
door verhoogde biodiversiteit
C
door een verkleind leefgebied

Slide 6 - Quiz

“Zaaien van bloemen langs akkers, zodat daar insecten kunnen leven.”

Boven lees je een voorbeeld van natuurbeheer. Welke vorm van natuurbeheer is dit?
A
agrarisch natuurbeheer
B
bosbeheer
C
faunabeheer
D
waterbeheer

Slide 7 - Quiz

“Herintroductie van diersoorten.”

Boven lees je een voorbeeld van natuurbeheer. Welke vorm van natuurbeheer is dit?
A
agrarisch natuurbeheer
B
bosbeheer
C
faunabeheer
D
waterbeheer

Slide 8 - Quiz

Wat betekent biodiversiteit?

Slide 9 - Open question

“Oevers minder steil maken, zodat water- en oeverplanten beter kunnen groeien.”

Boven lees je een voorbeeld van natuurbeheer. Welke vorm van natuurbeheer is dit?
A
agrarisch natuurbeheer
B
bosbeheer
C
faunabeheer
D
waterbeheer

Slide 10 - Quiz

14.
“Bomen kappen, waardoor andere bomen meer ruimte krijgen.”

Boven lees je een voorbeeld van natuurbeheer. Welke vorm van natuurbeheer is dit?
A
agrarisch natuurbeheer
B
bosbeheer
C
faunabeheer
D
waterbeheer

Slide 11 - Quiz

Mens en milieu
Niet alleen het ruimtegebruik van mensen beïnvloedt de leefomgeving van planten en dieren. Mensen halen ook stoffen uit het milieu en laten er stoffen in achter.

Slide 12 - Slide

Invloed op het milieu
De mens heeft invloed op het milieu. Die invloed is de laatste tweehonderd jaar sterk toegenomen. De afgelopen vijftig jaar is het aantal mensen op aarde verdubbeld (zie afbeelding). In juni 2019 waren er 7,7 miljard mensen. Volgens de hoogste voorspellingen zijn er over dertig jaar 10 miljard mensen. Al die mensen gebruiken samen heel veel energie en grondstoffen en produceren heel veel afval.

Slide 13 - Slide

Wel en niet afbreekbaar
Reducenten breken de dode resten en uitwerpselen van planten en dieren af. Dat noem je biologische afbraak. Het afval van planten en dieren is biologisch afbreekbaar (zie afbeelding 1).
De mens maakt producten van delen van planten of dieren. Afval dat afkomstig is van deze producten, is ook biologisch afbreekbaar. Voorbeelden van zulk afval zijn broodkorsten en papier.
Mensen maken ook producten van glas, metaal en steen. Afval van deze producten is niet biologisch afbreekbaar. Je noemt het niet-biologisch afbreekbaar afval (zie afbeelding 2). Ook kunststoffen, die worden gemaakt van aardolie, zijn niet biologisch afbreekbaar.

Slide 14 - Slide

Milieuproblemen
Doordat mensen stoffen uit het milieu halen en er andere stoffen aan toevoegen, veranderen we het milieu. Als dit leidt tot aantasting van het milieu, is sprake van milieuproblemen. De belangrijkste oorzaken van milieuproblemen zijn de bevolkingstoename en de manier van leven van de mens.
Mensen zorgen op twee manieren voor milieuproblemen:
• Er is sprake van uitputting als de mens stoffen uit het milieu haalt (bijvoorbeeld grondstoffen).
• Er is sprake van vervuiling als de mens stoffen aan het milieu toevoegt (bijvoorbeeld afvalstoffen).

Slide 15 - Slide

Uitputting
Aardolie, aardgas en steenkool zijn fossiele brandstoffen. Ze zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit resten van dode planten en dieren. Deze energiebronnen raken uitgeput. Naar verwachting zijn de voorraden aardolie en aardgas over vijftig tot honderd jaar vrijwel op.
Aardolie is niet alleen een brandstof, maar ook een grondstof voor kunststoffen. Ook veel andere grondstoffen komen uit de aarde, bijvoorbeeld zand (voor glas en bouwmateriaal) en metaalerts (voor metalen). Om al onze huizen, machines, apparaten, kleding en gebruiksvoorwerpen te maken zijn veel grondstoffen nodig. Ook de voorraden van deze natuurlijke grondstoffen raken daardoor uitgeput.
Planten hebben mineralen nodig om te groeien. Die mineralen halen ze met hun wortels uit de grond. In de landbouw worden op grote stukken grond elk jaar dezelfde planten verbouwd, zoals mais (zie afbeelding volgende slide). Dit noem je monocultuur. Hierdoor raakt de bodem uitgeput. Dat betekent dat er niet genoeg mineralen meer in de bodem zitten. De planten groeien dan niet goed meer. Om dit te voorkomen bemest de boer na elke oogst zijn land.
Ook door verdroging, overbemesting, erosie en vervuiling wordt grond minder vruchtbaar. Wereldwijd is hierdoor al 23% van het landoppervlak minder productief geworden.

Slide 16 - Slide

monocultuur: maïs

Slide 17 - Slide

Vervuiling
Om de mineralen in de bodem aan te vullen, gebruiken boeren mest (dierlijke mest of kunstmest). Een belangrijk mineraal in mest is stikstof. Een deel van de stikstof uit mest komt terecht in het grondwater en in de lucht. Ook de industrie en het verkeer (uitlaatgassen) zijn belangrijke bronnen van stikstof in het milieu.
Stikstof is een van de oorzaken van luchtvervuiling. Luchtvervuiling bestaat vooral uit smog en fijnstof. Via het grondwater en de lucht komt de stikstof terecht in natuurgebieden, waardoor de plantengroei daar verandert. Brandnetels en grassen groeien bijvoorbeeld goed op veel stikstof, maar kwetsbare of zeldzame planten kunnen er niet goed tegen en verdwijnen.
In het verleden werd het afval van de chemische industrie op vuilnisplaatsen
gestort. Zo zijn op veel plaatsen giftige stoffen in de bodem 
terechtgekomen. Dit noem je bodemvervuiling. Planten nemen de 
giftige stoffen op via hun wortels. Zo komen de giftige stoffen in 
voedselketens terecht.

Slide 18 - Slide

Vervuiling
Chemische gewasbeschermingsmiddelen (gifstoffen) beschermen voedingsgewassen tegen vraat door insecten en tegen ziekteverwekkers. Deze middelen kunnen in het water van sloten of in het grondwater terechtkomen. Dit is watervervuiling. De kwaliteit van het grondwater gaat hierdoor achteruit.
Het water in rivieren, zeeën en meren wordt ook vervuild door huishoudens, fabrieken en scheepvaart (zie afbeelding). Meer dan 80% van het wereldwijde afvalwater wordt zonder behandeling in het milieu geloosd. Jaarlijks worden driehonderd tot vierhonderd miljoen ton zware metalen, oplosmiddelen, giftig slib en ander afval van industriële installaties in de wateren van de wereld geloosd.
Veel organismen zijn afhankelijk van schoon water en een schone bodem. Organismen worden door vervuiling bedreigd of verdwijnen. Ook voor de mens zijn schoon water en een schone bodem belangrijk. We drinken water en eten van de gewassen die in de bodem groeien.

Slide 19 - Slide

Broeikaseffect
De dampkring (of atmosfeer) is de luchtlaag rondom de aarde. De dampkring is een mengsel van verschillende gassen. Deze gassen laten een deel van de zonnestraling door naar de aarde; de rest wordt weerkaatst. Door de zonnestraling warmt de aarde op. De aarde straalt deze warmte ook weer uit. Gassen in de dampkring houden de warmtestraling van de aarde tegen (zie afbeelding).

De gassen die de warmtestraling tegenhouden, noem je broeikasgassen, omdat ze dezelfde werking hebben als het glas van een broeikas. Deze werking noem je het (natuurlijke) broeikaseffect. De 
belangrijkste broeikasgassen zijn waterdamp en koolstofdioxide. Dankzij 
het broeikaseffect is het op aarde gemiddeld 15 °C. Zonder het 
broeikaseffect zou het op aarde veel kouder zijn (−18 °C).

Slide 20 - Slide

Versterkt broeikaseffect
Bij de verbranding van fossiele brandstoffen ontstaat koolstofdioxide. Mensen hebben de afgelopen eeuwen heel veel extra koolstofdioxide in de dampkring gebracht. Sinds 1750 is het gehalte aan koolstofdioxide in de dampkring met zo’n 40% toegenomen. Een ander belangrijk broeikasgas is methaan, dat vooral vrijkomt uit moerassen, bossen en de veeteelt. Ook het gehalte aan methaan is sinds de achttiende eeuw toegenomen. Door de toename van broeikasgassen in de dampkring wordt meer warmte teruggekaatst naar de aarde. Dit is het versterkte broeikaseffect. Het gevolg is dat de aarde opwarmt. In de afgelopen 130 jaar is het gemiddeld 1 °C warmer geworden op aarde. In Nederland is dit 1,7 °C.


Slide 21 - Slide

Klimaatverandering
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat. Klimaatverandering betekent dat het gemiddelde weertype over een langere periode verandert. Door de klimaatverandering krijgen we in Nederland zachtere winters, warmere zomers en extremer weer.
Door de hogere temperatuur komt in de zomer vaker blauwalg voor in het water. Blauwalg (een bacterie) maakt stoffen die giftig zijn voor mensen. Daardoor zal er vaker een zwemverbod zijn (zie afbeelding).

Slide 22 - Slide

Stijging van de zeespiegel
Doordat de aarde opwarmt, krijgen we te maken met stijging van de zeespiegel (de hoogte van het zeewater). Voorspellingen voor Nederland lopen uiteen van 0,5 tot 3 m zeespiegelstijging in het jaar 2100. Laaggelegen gebieden zullen overstromen (zie afbeelding 1). Daarom moeten de dijken hoger worden gemaakt. Dat kost veel geld. In andere delen van de wereld worden steden of landen nu al bedreigd door het hogere zeewater. In Oceanië bijvoorbeeld, ten oosten van Australië, verdwijnen hele eilanden in zee. De mensen die hier wonen, moeten naar elders vertrekken (zie afbeelding 2).

Slide 23 - Slide

Verzilting
In sommige gebieden op aarde leidt de hogere temperatuur tot droogte, waardoor woestijnen groter worden. Er kan een tekort aan zoetwater en drinkwater ontstaan. Bij extreme droogte kan zout zeewater de rivieren in stromen. Het zoute water mengt dan met het zoete rivierwater, grondwater en slootwater. Dit heet verzilting (zilt = zout). Door verzilting kunnen boeren problemen krijgen met hun gewassen. Veel planten kunnen niet tegen zout in het water. Het zout tast de wortels aan.
In veel gebieden zal landbouw onmogelijk worden, maar in andere gebieden kunnen gewassen door de hogere temperatuur juist beter gaan groeien en meer voedsel opleveren. Ook kunnen delen van de aarde die nu nog te koud zijn, door de hogere temperatuur wel geschikt worden voor landbouw.

Slide 24 - Slide

Invloed van de mens
In de geschiedenis van de aarde zijn er vaker klimaatveranderingen geweest. Maar er zijn drie grote verschillen: onze klimaatverandering verloopt zeer snel, ze is voor een groot deel veroorzaakt door mensen en ze kan grote gevolgen hebben voor heel veel mensen. Daarom noemen veel wetenschappers en politici deze klimaatverandering een klimaatcrisis. Er zijn ook mensen die niet geloven dat het klimaat verandert, of die denken dat de gevolgen wel zullen meevallen. Vaak heeft dat te maken met een gebrek aan kennis. De gevolgen van de klimaatverandering zijn niet exact te voorspellen, maar de opwarming van de aarde is een feit (zie afbeelding).

Slide 25 - Slide

Veranderingen in de natuur
De gevolgen van de klimaatverandering zijn in de natuur al goed merkbaar. In Nederland komen nu planten- en diersoorten voor die vroeger alleen in zuidelijker gebieden zoals België en Frankrijk voorkwamen. Er zijn ook soorten die minder voorkomen of zelfs zijn verdwenen.
Doordat het ’s winters zachter en in het voorjaar warmer is geworden, is het jaarritme van veel soorten veranderd. Bomen krijgen vroeger in het jaar bladeren en veel planten bloeien eerder. Voor sommige voedselketens heeft dit ernstige gevolgen. Koolmezen voeren hun jongen graag rupsen van de wintervlinder. Deze rupsen eten eikenbladeren. Doordat de eiken eerder in blad komen, verschijnen de rupsen van de wintervlinder ook eerder in het jaar. In de periode dat de eieren van een koolmees zijn uitgekomen en de jongen moeten worden gevoerd, zijn er minder rupsen beschikbaar. Koolmezen moeten daarom op zoek naar ander voedsel, zoals eikenprocessierupsen. Ook verschuift het broedseizoen van koolmezen langzaamaan naar eerder in het jaar.

Slide 26 - Slide

Welke van de onderstaande energiebronnen zijn fossiele brandstoffen?
aardgas, aardolie, bio-ethanol, kernenergie, steenkool, zonne-energie

Slide 27 - Open question

Leg uit waarom deze brandstoffen ‘fossiele brandstoffen’ worden genoemd.

Slide 28 - Open question

Uitputting is het opmaken van de voorraden van de aarde.
Is deze bewering juist of onjuist?
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quiz

In de afbeelding  is een schematische tekening van het broeikaseffect.
Maak de zinnen in de afbeelding af.

een deel van de warmte-uitstraling tegengehouden
warmte-uitstraling
zonnestraling wordt weerkaatst
zonnestraling wordt omgezet in warmte

Slide 30 - Drag question

Welke van de onderstaande gassen zijn broeikasgassen?

koolstofdioxide, lachgas, methaan, stikstof, waterdamp, zuurstof

Slide 31 - Open question

Leg uit wat het versterkte broeikaseffect is door de volgende zin af te maken:

Doordat er meer ... in de dampkring komen, ...

Slide 32 - Open question

Welke van de onderstaande gevolgen kunnen in Nederland de gevolgen zijn van het versterkte broeikaseffect?

De zeespiegel daalt, er komen andere planten en dieren, er komt meer zuurstof in het water, er ontstaan woestijnen, er verdwijnen planten en dieren, vaker extreem weer

Slide 33 - Open question

Er zijn meer hittegolven.

Het water in sloten en plassen warmt op.
Het zeewater warmt op en zet uit.
In het voorjaar stijgt de temperatuur eerder.
Hier staan enkele veranderingen die optreden door de opwarming van de aarde.
Welk gevolg hoort bij de verandering?
De zeespiegel stijgt.
Er komt meer blauwalg in het water.
Er ontstaan meer bosbranden.
Planten bloeien eerder.

Slide 34 - Drag question

In het verleden zijn op veel plaatsen giftige stoffen in de bodem terechtgekomen. Planten nemen deze stoffen op via de wortels.


Leg uit waardoor in het lichaam van vleeseters meer gifstoffen voorkomen dan in het lichaam van planteneters.

Slide 35 - Open question

Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt energie vrij.
Leg uit dat deze energie eigenlijk afkomstig is van de zon.

Slide 36 - Open question

Leg uit dat de uitstoot van koolstofdioxide kan worden gecompenseerd (‘goedgemaakt’) door het aanplanten van bomen.

Slide 37 - Open question

Welke van de onderstaande andere maatregelen helpen om klimaatverandering tegen te gaan?
1. Dijken verhogen omdat de zeespiegel stijgt., 2. Eikenprocessierupsen bestrijden.
3. Minder vlees eten., 4. Plastic boodschappentassen afschaffen.
5. Regenwater beter afvoeren., 6. Windmolenparken in de Noordzee aanleggen.
7. Zonnepanelen op de daken leggen.

Slide 38 - Open question

Wat kun jij doen tegen het versterkte broeikaseffect? Bedenk drie dingen die jij kunt veranderen in jouw leven.

Slide 39 - Open question

Wat kun jij doen tegen vervuiling van het milieu? Bedenk drie dingen die jij kunt veranderen in jouw leven.

Slide 40 - Open question

Vanaf 2030 worden in Nederland alleen nog maar elektrische auto’s nieuw verkocht.
Leg uit dat elektrisch rijden bijdraagt aan het verminderen van het versterkte broeikaseffect.

Slide 41 - Open question

Er is elektriciteit nodig om de accu van een elektrische auto op te laden. Deze elektriciteit kan worden opgewekt door een aardgascentrale, maar ook door windmolens of zonnepanelen.
Leg uit welke manier van elektriciteit opwekken het meest bijdraagt aan het tegengaan van het versterkte broeikaseffect.

Slide 42 - Open question

In een sloot leven allerlei waterplanten. In de afbeelding zie je kroos dat op het
water drijft. Er leven ook nog allerlei waterplanten onder water. Als de
temperatuur stijgt door de klimaatverandering, gaat het kroos eerder in het
jaar groeien. Daardoor kan het wateroppervlak helemaal worden bedekt door
kroos. Leg uit dat de waterplanten onder water daardoor minder kans hebben
om te overleven.

Slide 43 - Open question

Leg uit dat ook de dieren in de sloot minder kans hebben om te overleven.

Slide 44 - Open question

Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat. Hier staan gevolgen van klimaatverandering. Geef aan of jij die gevolgen zelf hebt meegemaakt.
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat.

1. Heb jij meegemaakt dat de straten overstroomden door veel regen?
2. Heb jij meegemaakt dat in de zomer een warmterecord werd gebroken?
A
1. ja, 2. ja
B
1. ja, 2. nee
C
1. nee, 2. ja
D
1. nee, 2. nee

Slide 45 - Quiz

Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat. Hier staan gevolgen van klimaatverandering. Geef aan of jij die gevolgen zelf hebt meegemaakt.
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat.

1. Heb jij weleens niet kunnen zwemmen door blauwalg?
2.Heb jij weleens van je ouders of grootouders gehoord dat de winters vroeger veel kouder waren?
A
1. ja, 2. ja
B
1. ja, 2. nee
C
1. nee, 2. ja
D
1. nee, 2. nee

Slide 46 - Quiz

Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat. Hier staan gevolgen van klimaatverandering. Geef aan of jij die gevolgen zelf hebt meegemaakt.
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat.

1. Heb jij weleens veel jeuk gehad door de eikenprocessierups?
2. Kan jouw huis onder water komen als de zeespiegel stijgt?
A
1. ja, 2. ja
B
1. ja, 2. nee
C
1. nee, 2. ja
D
1. nee, 2. nee

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Video

Slide 49 - Link

Slide 50 - Video

Slide 51 - Video