Havo 2 - VZV en samengestelde zinnen

Uitleg
  • Begin les: dit ken je al
  • Tijdens de les: uitleg
  • Einde les: zelf aan de slag
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Uitleg
  • Begin les: dit ken je al
  • Tijdens de les: uitleg
  • Einde les: zelf aan de slag

Slide 1 - Slide

Dit ken je al 
Persoonsvorm
Zinsdeelstrepen zetten
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Bijvoeglijke bepaling
Bijstelling

Slide 2 - Slide

Onderwerp
Meewerkend
Voorwerp
Werkwoordelijk
Gezegde
Lijdend 
voorwerp
Persoonsvorm
Bijwoordelijke
bepaling
Bijvoeglijke bepaling
Bijstelling

Geen zinsdeel
Staat vaak na of tussen komma's

Alle werkwoorden in een zin

Aan/voor wie + WWG + O + LV?

Getalproef of tijdproef

Geen zinsdeel. Zegt iets over een zelfstandig naamwoord van een zinsdeel.

Wie/wat + WWG + O?

Wie/wat + WWG?

Wanneer?
Waarom?
Hoe?
Waar?

Slide 3 - Drag question

Uitleg deel 1: voorzetselvoorwerp
Heeft te maken met de 'kastwoorden'.

Slide 4 - Slide

Noem zo veel mogelijk voorzetsels! Klik op 'uitleg' als je klaar bent met typen.

Slide 5 - Open question

Voorzetselvoorwerp 
  • Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel. 
  • Je kunt dat voorzetsel bij een voorzetselvoorwerp NOOIT vervangen door een ander voorzetsel. Dat is een verschil met een bijwoordelijke bepaling.
  • Je kunt het voorzetsel nooit weglaten!  Dat is een verschil met een meewerkend voorwerp

Slide 6 - Slide



Ik | hou | van hem. 
WWG = stem
O = Ik
VZV = van hem

Ik | geef | het | aan jou. 
WWG = geef
Ik = O
LV = het
MV = aan jou. 

Slide 7 - Slide

Verschil bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp
Kun je in de volgende zinnen het voorzetsel vervangen door een ander voorzetsel?

Mijn vader | staat | op de ladder. 
De vriend van mijn broer | hecht | waarde | aan mijn advies.
Meneer Kempers | klaagt | over thuisonderwijs. 
Ik | wacht | naast de school. 

Slide 8 - Slide

Lees de onderstaande zin.
Mijn oma houdt van mij.
A
van mij = vzv
B
van mij = lv
C
van mij = o
D
van mij = mv

Slide 9 - Quiz

Lees de onderstaande zin.
Mama geeft het aan mij.
A
aan mij = vzv
B
aan mij = bwb
C
aan mij = mv
D
aan mij = o

Slide 10 - Quiz

Lees de onderstaande zin.
Ik sta op het perron.
A
op het perron = vzv
B
op het perron = bwb
C
op het perron = o
D
op het perron = lv

Slide 11 - Quiz

Bedenk een zin met een voorzetselvoorwerp dat begint met het voorzetsel: van.

Slide 12 - Open question

Bedenk een zin met een bijwoordelijke bepaling die begint met: op.

Slide 13 - Open question

Deel 2 van de uitleg
Hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 14 - Slide

De volgende zin kun je opknippen in twee losstaande zinnen. Schrijf beide zinnen op!
Mijn zusje wil niet uit bed komen, maar ze wil ook douchen.

Slide 15 - Mind map

De volgende zin kun je opknippen in twee losstaande zinnen. Schrijf beide zinnen op!
Ik heb het kaartje aan Sam gegeven, omdat hij geen bioscoopkaartje bemachtigde.

Slide 16 - Mind map

Samengestelde zinnen
Er zijn enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen. 

In enkelvoudige zinnen staat één persoonsvorm. De persoonsvorm staat dan aan het begin van de zin. 

In samengestelde zinnen staan twee persoonsvormen, maar de persoonsvorm staat niet altijd op dezelfde plaats. 

Slide 17 - Slide

Voorbeeldzinnen
Ik heb een nieuwe auto gekocht. 

Ik heb een nieuwe auto gekocht en ik heb een fiets gehaald. 

Ik heb een nieuwe auto gekocht, omdat ik een nieuwe auto nodig had

Slide 18 - Slide

Voorbeeldzinnen
Ik heb een nieuwe auto gekocht. 
enkelvoudig
Ik heb een nieuwe auto gekocht en ik heb een fiets gehaald. 
samengesteld
Ik heb een nieuwe auto gekocht, omdat ik een nieuwe auto nodig had
samengesteld

Slide 19 - Slide

Samengestelde zinnen
Er bestaan twee soorten samengestelde zinnen. 

  • Zinnen die bestaan uit twee hoofdzinnen - de persoonsvorm in beide delen staat aan het begin van de zin. 

  • Zinnen die bestaan uit een hoofdzin en een bijzin - de persoonsvorm van de hoofdzin staat aan het begin van de zin en de persoonsvorm van de bijzin staat aan het eind van de zin. 

Slide 20 - Slide

Twee hoofdzinnen

Je herkent een samengestelde zin die bestaat uit twee hoofdzinnen aan nevenschikkende voegwoorden, zoals: en, want, maar, of. 

Ik heb een auto, maar ik heb ook een fiets.
Een hoofdzin en een bijzin

Je herkent een samengestelde zin die uit een hoofdzin en een bijzin bestaat aan onderschikkende woorden, zoals: doordat, omdat, daarom, hoewel, tenzij etc. 

Ik heb een auto, omdat ik doorgaans lui ben

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

De moeder zoekt ollie, omdat ze de kat kwijt is.
A
Twee hoofdzinnen
B
Een hoofdzin en een bijzin
C
Twee bijzinnen

Slide 23 - Quiz

Wat is in deze zin de bijzin?
Kinderen gaan naar de speeltuin, zodat zij daar kunnen schommelen.
A
zij daar kunnen schommelen.
B
Kinderen gaan naar de speeltuin

Slide 24 - Quiz

Mijn moeder heeft een nieuwe hond en ze heeft hondenvoer gekocht.
A
Twee hoofdzinnen
B
Twee bijzinnen
C
Een hoofdzin en een bijzin
D
Een bijzin en een hoofdzin

Slide 25 - Quiz

Welke voegwoorden koppelen twee hoofdzinnen aan elkaar?
A
Nevenschikkende voegwoorden
B
Onderschikkende voegwoorden
C
en
D
omdat

Slide 26 - Quiz

Welke voegwoorden koppelen een hoofdzin en een bijzin aan elkaar?
A
Nevenschikkende voegwoorden
B
Onderschikkende voegwoorden
C
en
D
omdat

Slide 27 - Quiz

Zelf opdrachten maken
Blok 3 grammatica. Opdrachten die beginnen met 2, 3, 4 en 6. 
Blok 5 grammatica. Opdrachten die beginnen met 3 en 4. 

Slide 28 - Slide