Donderdag 13 mei: Taal, thema 7, week 3

Taal
Thema 7, week 3
1 / 36
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal
Thema 7, week 3

Slide 1 - Slide

Doelen
Wij oefenen met woordenschat, eigennamen en het bijwoord.

Slide 2 - Slide

Ik was enigszins in de war.
Wat betekent enigszins?
A
helemaal
B
een beetje
C
niet
D
soms

Slide 3 - Quiz

de schilder-
kunst
de schutter
de architect
de beeldhouw-
kunst

Slide 4 - Drag question

De Romeinen hadden een groot rijk
Wat is een ander woord voor rijk
A
land
B
paleis
C
stadion
D
volk

Slide 5 - Quiz

Het is een drukte van belang.
Wat is een drukte van beang
A
Heel erg belangrijk
B
heel erg druk
C
niet zo belangrijk
D
niet zo druk

Slide 6 - Quiz

Waar heb jij een collectie van of waar zou je een collectie van willen?

Slide 7 - Open question

Maak een foto van iets wat in zeer goede staat is.

Slide 8 - Open question

De juf is heel kritisch.
Wat doe je als je kritisch bent?
A
Je betaalt veel geld voor iets
B
Je geniet ergens van
C
Je let goed op of het in orde is.
D
Je vindt alles goed

Slide 9 - Quiz

Eigennaam

Slide 10 - Slide

Welke eigennamen zie je. Het zijn er 3.
Mijn tante sanne woont in tilburg in de dorpsstraat

Slide 11 - Open question

Welke eigennamen zie je? Het is er 1.
Dat is een dorp in brabant.

Slide 12 - Open question

Welke eigennamen zie je? Het zijn er drie.
De betuwe ligt tussen de rivieren de rijn en de waal

Slide 13 - Open question

Welke eigennamen zie je? Het zijn er 2.
De hond van buurman jan heet puk.

Slide 14 - Open question

Bijwoord

Slide 15 - Slide

Wat is het bijwoord in deze zin?
Ik maak alle opdrachten vlug.
A
maak
B
alle
C
opdrachten
D
vlug

Slide 16 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?
Ik schrijf daardoor slordig.
A
ik
B
schrijf
C
daardoor
D
slordig

Slide 17 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?
Ik kijk boos naar buiten
A
Ik
B
kijk
C
boos
D
buiten

Slide 18 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?
Ik wandel langzaam door de straat.
A
wandel
B
langzaam
C
door
D
straat

Slide 19 - Quiz

Wat is het bijwoord in deze zin?
Het ijsje smaakt lekker
A
het
B
ijsje
C
smaakt
D
lekker

Slide 20 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin?
Ik moet nu echt weg!
A
Ik
B
moet
C
echt
D
weg

Slide 21 - Quiz

In welke vorm staat deze zin?
Ik moet echt weg.
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 22 - Quiz

.

Slide 23 - Slide

Welke regel hoort bij de zin:
Ik moet echt weg.
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm + t
C
hele werkwoord

Slide 24 - Quiz

Welke werkwoord staat er in deze zin?
Papa brengt je naar huis
A
papa
B
brengt
C
naar
D
huis

Slide 25 - Quiz

In welke vorm staat deze zin?
Papa brengt je naar huis
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 26 - Quiz

Welke regel hoort bij deze zin?
Papa brengt je naar huis
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm +t
C
hele werkwoord

Slide 27 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin?
Jullie rijden met de auto
A
jullie
B
rijden
C
met
D
auto

Slide 28 - Quiz

Wat is het werkwoord in deze zin?
Jullie rijden met de auto
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 29 - Quiz

Welke regel hoort bij deze zin?
Jullie rijden met de auto
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm +t
C
hele werkwoord

Slide 30 - Quiz

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Ik ..... vrolijk

Slide 31 - Open question

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Hij ..... een lief hondje

Slide 32 - Open question

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Jij ..... te laat

Slide 33 - Open question

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Mama ..... bijna jarig

Slide 34 - Open question

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Jullie .... goede vriendinnen

Slide 35 - Open question

Vul de goede vorm van hebben of zijn in.
Wij ..... de liefste juf van de wereld ;)

Slide 36 - Open question