Questions and Negations_Y2

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Sit down, grab your books and laptops and go to lessonup.com.

The code is in the bottom left

Welcome

Na deze les weet je hoe je vraag zinnen moet maken.

Table of contents

Questions and negations in the present simple explanation

Exercise

End

Questions and negations in the present simple

• Wat was de present simple ook alweer?
• Hoofdwerkwoorden
• Hoe maak je vraagzinnen met do en does?
  
• Van present simple naar vraagzin
• Hoe maak je vraagzinnen met hulpwerkwoorden 
• Hoe maak je ontkennende zinnen? 
  

Wat was de present simple?

Hoofdwerkwoorden

Werkwoorden die een actie omschrijven. 

To bring                   To work 

To laugh                                              To sleep

To travel       To think
To swim                              To fly

Van present simple naar vraagzin

She dances like Micheal Jackson.

I go to school.

Hoe maak je een vraagzin van 'I play Minecraft'?

1. Does I play Minecraft?
2. Do I play Minecraft?
3. Can I play Minecraft?

Hoe maak je vraag zinnen met hulpwerkwoorden?

Wat zijn hulpwerkwoorden?

Hulpwerkwoorden zijn werkwoorden die in combinatie met het hoofdwerkwoord een extra betekeniselement aan de zin toevoegen. Dit kan niet alleen in een zin staan.

Voorbeelden van hulpwerkwoorden

Een vraagzin maken met hulpwerkwoorden

Jack can sweep the floor

Ellis may leave

Hoe maak je een vraagzin van 'He is your favourite teacher'?

1. Does he your favourite teacher?
2. Can he your favourite teacher?
3. Is he your favourite teacher?

Hoe maak je ontkennende zinnen? 

Do you like coffee? --> 

Can they sweep the floor? --> 

Does he like playing games? --> 

May I leave? --> 

Beantwoord de vraag: Do you eat meat?

1. No I can't
2. No I don't
3. No I not

Uitzondering

am/are

Are you funny --> No I am not 

Beantwoord de vraag: Am I crazy?

1. No you are not
2. No you am not

... she ride her bike often?

1. Do
2. Does

... you like fries?

1. Do
2. Does

Hoe vraag je iemand of die mee naar buiten wilt?

1. May you want to go outside?
2. Does you want to go outside?
3. Can you want to go outside?
4. Do you want to go outside?

Maak een vraagzin van de volgende zin: 'She can take the car every morning'

1. Does she take the car every morning?
2. Can she take the car every morning?
3. May she take the care every morning?

Ik vond deze les moeilijk.
0 =helemaal niet 100 = heel erg

-1100

End