Herhalen H6_klassikaal

1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Herh. H6 Soorten en populaties

Slide 2 - Slide

Hoe?
  • Kernpunten H6 tijdens les (zelfstandig via LessonUp)
  • Zelfstandig voor toets (boek, LessonUp)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Leerdoelen 6.1
1. Je noemt de criteria waarop de indeling in soorten berust en je herkent een wetenschappelijke soortnaam.
2. Je legt uit hoe de indeling van soorten op basis van verwantschap tot stand komt.

Slide 5 - Slide

Biologische definitie van een soort:
Organismen behoren tot dezelfde soort als ze: 

1) Met elkaar kunnen voortplanten
én 
2) Daar vruchtbare nakomelingen uit komen.

Slide 6 - Slide

Ordening
Organismen worden bij elkaar gebracht in steeds grotere groepen

Hoe bepaal je welke organismen bij elkaar horen en welke niet?

Slide 7 - Slide

Ordening

Slide 8 - Slide

1 = Betta pallifina,
2 = Crataegus splendens
3 = Betta splendens
Welke van deze drie soorten zijn het meest aan elkaar verwant?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
huh?

Slide 9 - Quiz

Behoren een hond (Canis lupus familiaris) en een wolf (Canis lupus lupus) tot dezelfde soort? Leg uit.

Slide 10 - Open question

6.2 Leerdoelen
3. Je past methoden toe om een populatiegrootte te bepalen.
4. Je herkent de invloed van een beperkende factor op de populatiegrootte en legt uit wat de relatie is tussen de draagkracht van het gebied en de populatiegrootte.
5. Je herkent hoe natuurbeheerders populatiegroottes beïnvloeden.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Populatiegrootte
Wat bepaalt hoe groot een populatie in een bepaald gebied kan worden?

De beperkende factor:
bijv. hoeveelheid voedsel, nestplaatsen, beschutting, roofdieren

Slide 13 - Slide

Populatiegrootte bepalen
Schatten

Vangst - terugvangst methode

Slide 14 - Slide

Schatten

Slide 15 - Slide

Vangst - terugvangst

Slide 16 - Slide

Vangst - terugvangst

Slide 17 - Slide

Vangst - terugvangst

Slide 18 - Slide

Vangst - terugvangst
Stap 4: Rekenen 




Slide 19 - Slide

Rekenvraag
Mario vangt in de visvijver de eerste keer 37 stekelbaarsjes, die hij allemaal markeert met een groene stip. Vervolgens laat hij de dieren vrij.
Een week later vangt hij 44 vissen, waarvan er 2 een stip hebben.

Hoe groot is de populatie stekelbaarsjes in de vijver?

Slide 20 - Slide

Rekenvraag
Stekelbaarsjes met een groene stip vallen echter eerder op voor hun roofdier (de snoek), waardoor ze sneller opgegeten worden.
In de vorige vraag was een populatie berekend van 814 stekelbaarsjes. 

Je vangt weer 44 stekelbaarsjes waarvan 2 met een stip.

Zal de werkelijke populatie stekelbaarsjes groter, gelijk aan of kleiner zijn dan 814 stekelbaarsjes?

Slide 21 - Slide

Rekenvraag
Kleiner, want:
aantal stekelbaarsjes is 37*44/2 = 814

Maar die 2 is eigenlijk te laag.
37*44/>2 is kleiner dan 814.

Slide 22 - Slide

Veranderingen in populaties
Sterfte en migratie worden beïnvloed o.a. door intraspecifieke competitie (competitie om ruimte/ voedsel)
--> Competitie omhoog:
overlevingskans omlaag/ sterftecijfer omhoog
emigratie omhoog/ immigratie omlaag
--> Competitie omlaag:
Overlevingskans omhoog/ sterftecijfer omlaag
emigratie omlaag/ immigratie omhoog





Slide 23 - Slide

Leerdoelen 6.3
6. Je herkent biotische en abiotische factoren die van invloed zijn op de habitat van een soort.
7. Je interpreteert een tolerantiecurve.
8. Je beschrijft het belang van niches voor het samenleven van verschillende soorten.
9. Je beschrijft hoe adaptaties van een soort ontstaan.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Elke soort is anders
Wat is een habitat?
De leefomgeving van een plant of dier met de specifieke abiotische en biotische factoren

Wat is een niche?
De wijze waarop de soort de biotische en abiotische factoren in de habitat gebruikt en dus de invloed van de soort op de habitat





Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Optimumkromme
Voor elke abiotische factor kun je meten hoe de overlevingskans is van een bepaald organisme. Bijvoorbeeld temperatuur.

Slide 29 - Slide

Kunnen soorten 3 en 4 in hetzelfde gebied leven?

Slide 30 - Open question

Wie heeft het grootste tolerantiegebied?

Slide 31 - Open question

Wie heeft hoogste optimumtemperatuur?

Slide 32 - Open question

Doel 6.4
10. Je herkent relaties in een voedselketen en voedselweb.
11. Je herkent en beschrijft verschillende typen relaties tussen organismen.
12. Je legt uit hoe ziekten en persistente gifstoffen een ecosysteem beïnvloeden.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Voedselrelaties
Schakels in de ketens:
- Producenten, Consumenten, Afvaleters, Reducenten
- Herbivoren (planteneters), Carnivoren (vleeseters), Omnivoren (alleseters)

Relaties:
- Predatie: eten van prooien (door carnivoren en omnivoren) -> Predator-prooi relatie
- Accumulatie van gifstoffen

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Voedselketen

Slide 37 - Slide

Voedselketen

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Accumulatie
Persistente stoffen: niet afbreekbaar door organismen

Slide 40 - Slide

Accumulatie
Accumulatie zorgt voor problemen in de hogere schakels in de voedselketen.

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Leerdoelen 6.5
13. Je beschrijft de oorzaken en gevolgen van geringe genetische variatie in een populatie.
14. Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem.

Slide 44 - Slide

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem) en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).

BINAS 93C


Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
Dichtbij: veel migratie 
Ver weg: weinig migratie 
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches.

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht: het punt waarop de immigratie gelijk is aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.

Slide 51 - Slide

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 52 - Quiz

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 53 - Quiz