Chapitre 1: Après les vacances

Programme
  1. Planning doornemen
  2. Introduction ( 2,3)
  3.  A : Ecouter : ex. 4 t/m 8
Chapitre 1 
Après les vacances!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programme
  1. Planning doornemen
  2. Introduction ( 2,3)
  3.  A : Ecouter : ex. 4 t/m 8
Chapitre 1 
Après les vacances!

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
-  een gesprek over vakantie begrijpen.
-  ken je woorden die te maken hebben met landen vervoermiddelen en het weer .
-  weet je hoe je woorden leert door de stof te verdelen.

Slide 2 - Slide

le bateau
l'avion
le train
la rentrée
avoir envie de 
travailler
voyager
il fait mauvais 
il fait beau
il fait chaud
il fait froid  

aux Pays-Bas 
en France 
en Belgique
au Luxembour 
en Allemagne 
en Angleterre 
en Espagne 

Slide 3 - Slide

Phrases bron A

Slide 4 - Slide

leerdoelen bron B
- Aan het eind van deze paragraaf kun je:
- Woorden die te maken hebben met vakantie en vrije tijd.
- Weet je hoe je de betekenis van woorden raadt.
- Kun je woorden die te maken hebben met het weer .

Slide 5 - Slide

Bron B 

On lit le vocabulaire ensemble 

Slide 6 - Slide

complète les phrases 
Souligne le mot
lis les questions
choisis la bonne réponse
Vul de zinnen aan
onderstreep het woord
lees de vragen
kies het juiste antwoord

Slide 7 - Drag question

Les devoirs
- Finis les exercices de bron B  jusqu'à : 12
- Apprends ( leer) : voc. et phrases de  B (FN-NF) et révise( herhaal) voc. A 

Slide 8 - Slide

Mardi 23 août

Slide 9 - Slide

jeudi 16 septembre  
1. lire le Vocabulaire B +  les phrases  ensemble (samen)
2. Quiz : vocabulaire A et B

 3. lire les phrases de  C: fais exercice:  13, 14, 15 
4. Gesprekken uitvoeren + oefenen met slim stampen

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

leerdoelen na Paragraaf B en C
1.  Kun je een gesprek voeren over vakantie .
2. weet je hoe je de é en è uitspreekt. 

Slide 12 - Slide

Vertaal de volgende woorden of zinnen naar het Nederlands (voc. A) :
1. en Allemagne
2- pendant
3- Tu as passé de bonnes vacances?
4- Tu as été où?

Slide 13 - Open question

Vertaal naar het Frans (voc. A):
1. De eerste schooldag
2. uitleggen
3. in/ naar Frankrijk
4. het land

Slide 14 - Open question

Vertaal naar het Nederlands ( voc. B)
1. l'avion.
2. enfin
3. il fait chaud
4. il fait froid

Slide 15 - Open question

vertaal de woorden naar het Frans:
1. de broer
2. de zus
3. het weer
4. de vriend (in)

Slide 16 - Open question

les phrases-clés C 

Slide 17 - Slide

 on lit ensemble

Slide 18 - Slide

les devoirs
- Fais les exercices de bron D: 15 t/m 18
- Apprends: les phrases - clés de C (FN-NF) 
- Révise : voc. A et B

Slide 19 - Slide

mardi 28  septembre
le programme

  1. Grammaire C : le passé composé ( voltooid tijd) 
  2. au travail: exercices: 16 t/m 19
  3. les devoirs + la fin

Slide 20 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van deze paragraaf :
- Kun je de passé composé gebruiken.
- Kun je een reisverslag maken.

Slide 21 - Slide

Le passé composé 
  • Tu as passé de bonnes vacances? vertaal de zin:
  • Heb jij een leuke vakantie doorgebracht?
  • In welke tijd staat deze zin ? 
  • De zin staat in de voltooid (tegenwoordig) tijd (VTT).
  • Deze tijd wordt de passé composé genoemd in het Frans.
  • Wat heb je nodig om deze tijd te maken: 
  • Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord 


Slide 22 - Slide

- Tu as passé de bonnes vacances.
- Jij hebt een leuke vakantie doorgebracht.
Je ziet dat  wij hetzelfde doen in het Ne en fa om de vtt/ PC te gebruiken:
ne= hebben + VD
fa: avoir+ VD

Slide 23 - Slide

Stap 1: avoir vervoegen
Het hulpwerkwoord in de passé composé is avoir. Dit rijtje moet je dus weer goed uit je hoofd leren:

j'
ai
tu
as
il / elle / on
a
nous
avons
vous
avez
ils / elles
ont

Slide 24 - Slide

Stap 2: VD maken
Bij werkwoorden op -er: Haal de laatste "er" van het werkwoord af en plaats een accent op de "é"
manger --> mangé
parler --> parlé

Slide 25 - Slide

Voorbeelden
Als het goed is heb je nu: een vorm van avoir + het voltooid deelwoord
Bijvoorbeeld: 
J'ai parlé  = ik heb gepraat
il a mangé = hij heeft gegeven 

Slide 26 - Slide

 Le passé composé : marcher 
Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                              stap 1: stam = heel ww - er

                
                                                                                 stap 2: stam +  é



avoir
j'ai 
tu as 
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
march
marché
Il a marché

Slide 27 - Slide

Let op de onregelmatige werkwoorden
Bij het werkwoord faire volg je stap 1 wel, maaaaaaar....
Bij stap 2 is het volgende woord het voltooid deelwoord: fait= gedaan
Bijvoorbeeld: 
- j'ai fait        -  nous avons fait      - ik heb gedaan
- tu as fait    - vous avez fait          - jij hebt gedaan
 - il a fait       - ils ont fait                  - hij heeft gedaan...etc

Slide 28 - Slide

Let op de onregelmatige werkwoorden
Bij het werkwoord être volg je stap 1 wel, maaaaaaar....
Bij stap 2 is het volgende woord het voltooid deelwoord: été= geweest 
Bijvoorbeeld: 
- j'ai été         -  nous avons été   - ik ben geweest
- tu as été   - vous avez été         - jij bent geweest 
 - il a été      - ils ont été                 - hij is geweest ...etc

Slide 29 - Slide

Let op de onregelmatige werkwoorden
Bij het werkwoord avoir volg je stap 1 wel, maaaaaaar....

Bij stap 2 is het volgende woord het voltooid deelwoord: eu= gehad Bijvoorbeeld: 
- j'ai eu         -  nous avons eu   - ik heb gehad 
- tu as eu   - vous avez eu        - jij hebt gehad
 - il a eu      - ils ont eu                 - hij heeft gehad...etc

Slide 30 - Slide

J'
Tu
Il / Elle
Nous
Vous
Ils / Elles
Ai
A
Ont
Avez
As
Avons

Slide 31 - Drag question

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 32 - Quiz

Je/j' (écouter) in de passé composé:
A
ai écouté
B
a écouté
C
suis écouté
D
e écouté

Slide 33 - Quiz

J'ai fairé
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quiz

Les devoirs
Fais les exercices : 16, 17, 18, 19

Slide 35 - Slide

Lundi le 4 octobre 
1. Herhalen passé composé : nakijken opd. 16 e +17b
2. Bron E : samen kijken naar het filmpje.
3. Fais les exercices 20, 21, 22
Let op: Fo toets 11 oktober 
SU: Copernicus week 

Slide 36 - Slide

Welke zin staat in de passé composé?
A
Je vais écouter de la musique.
B
J'ai regardé la télé.
C
J'adore les frites.
D
Je veux manger une glace.

Slide 37 - Quiz

Wat betekent de zin "J'ai regardé la télé"?

Slide 38 - Open question

Welk werkwoord heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
être
B
faire
C
avoir
D
aller

Slide 39 - Quiz

Il a trouvé un livre.
Nous avons écouté une chanson.
J'ai oublié mon livre.
Tu as fermé la porte?

Slide 40 - Slide

"Ik kan werkwoorden op - er juist vervoegen in de passé composé"
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Jij hebt gezongen = ?
(Zingen = chanter)

Slide 44 - Open question

Avoir
avoir = hebben    >      eu = gehad


Tu as eu = Jij hebt gehad
Vous avez eu = Jullie hebben gehad / U heeft gehad
Etc.

Slide 45 - Slide

Wij hebben gehad =
A
Nous avons avoiré
B
Nous avons eu

Slide 46 - Quiz

Être
être = zijn         été = geweest 

J'ai été = Ik ben geweest
Nous avons été = Wij zijn geweest
Etc.

Slide 47 - Slide

Jij bent geweest = ?
A
Tu as été
B
Tu es été
C
Tu as êtré
D
Tu es êtré

Slide 48 - Quiz

Faire
faire = doen/maken         fait = gemaakt/gedaan


Il a fait = Hij heeft gemaakt/gedaan
Elles ont fait du foot = Zij hebben gevoetbald  (want: het hele werkwoord is faire du foot)
Etc.

Slide 49 - Slide