b1 les 3

B1 les 3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

B1 les 3

Slide 1 - Slide



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 2 - Slide

Lesplan
1.  Huiswerk: schrijfopdracht nakijken 
2. Dictee 
3. Spreekoefening 
4. Grammatica vaste woordcombinaties + oefeningen boek
5. Klanken
6. woordenschat

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

1.  Uitleg: deze – die – dit – dat
 1. De-woorden en het-woorden
de-woord → gebruik je met deze of die
het-woord → gebruik je met dit of dat

Slide 8 - Slide

2. Dichtbij of ver weg?

Slide 9 - Slide

voorbeeld
De-woorden (bijvoorbeeld: de tafel, de man):
Deze tafel is mooi. (de tafel, dichtbij)
Die man is mijn buurman. (de man, ver weg)

Het-woorden (bijvoorbeeld: het boek, het huis):
Dit boek is spannend. (het boek, dichtbij)
Dat huis is groot. (het huis, ver weg)

Slide 10 - Slide

Vul in: deze, die, dit, of dat
  1. ___ hond is lief. (de hond, dichtbij)
  2. ___ meisje lacht. (het meisje, ver weg)
  3. ___ auto is van mijn moeder. (de auto, ver weg)
  4. ___ kind speelt buiten. (het kind, dichtbij)
  5. ___ jas past goed. (de jas, dichtbij)
  6. ___ boek is oud. (het boek, ver weg)

Slide 11 - Slide

schrijfopdracht
Situatie:
Je leest op een online forum een vraag:
"Hoe leer jij het beste Nederlands? Wat werkt voor jou goed?"

Opdracht:
Schrijf een reactie.
Vertel:
wat jij doet om Nederlands te oefenen,
wat je moeilijk vindt,
en geef een tip aan andere cursisten.

Slide 12 - Slide

Maak zinnen met de woorden (schrijfoefening)
  1. abonnement
  2. bezorgd
  3. festival
  4. koffer
  5. leerling

Slide 13 - Slide

schrijfopdracht
Schrijf ongeveer 5 tot 7 zinnen over jouw ideale weekend.
Schrijf 5 tot 7 zinnen over jouw favoriete maaltijd.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Dictee
Het is belangrijk om goed voorbereid te zijn voordat je een belangrijke beslissing maakt.
De meeste mensen vinden het moeilijk om veranderingen in hun leven te accepteren.
We hebben een nieuwe strategie bedacht om de verkoop te verhogen.
Tijdens de vergadering bespraken we de voortgang van het project.
Het weer kan een grote invloed hebben op de sfeer van een evenement.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat heb je geleerd?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 25 - Slide


Maak met de woorden hieronder steeds 3 zinnen:
1 een hoofdzin met één werkwoord (het scheidbare werkwoord);
2 een hoofdzin met twee werkwoorden, met het scheidbare werkwoord als infinitief 
(gebruik b.v. als persoonsvorm ‘gaan’);
3 een hoofdzin met het scheidbare werkwoord als perfectum.

Voorbeeld: we – eerst – de hele maaltijd – opeten – aan de keukentafel
1. We eten eerst de hele maaltijd op aan de keukentafel.
2. We gaan eerst de hele maaltijd aan de keukentafel opeten.
3. We hebben eerst de hele maaltijd aan de keukentafel opgegeten. 

1. ik-voortaan-de nieuwe woorden-opschrijven- in een speciaal woordenschrift
2. we-deze maand-veel geld-veel geld uitgeven- aan muziek en concerten

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Wat zijn lidwoorden?

Slide 29 - Slide

Schrijf het meervoud en het verkleinwoord van elk woord op. Let goed op welk lidwoord je moet gebruiken!
Voorbeeld: de stoel → de stoelen, het stoeltje

Woorden:
de plant - het huis - de boom - het boek - de tafel - het raam - de kat - het kind - de auto - het brood

Slide 30 - Open question

Schrijf de woorden met de juiste lidwoorden:
stoel - stoeltje - boeken - boekje - ramen - huisje - fiets - fietsen - kopje - bomen

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide