Les 2: baby, peuter, basisschoolkind

Les 2:

baby, peuter, basisschoolkind
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DidactiekMBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Les 2:

baby, peuter, basisschoolkind

Slide 1 - Slide

Energizer
In welke fase zit ik?

Er wordt een uitspraak gezegd en je kiest of dit bij baby, 
peuter of kleuter past. Loop naar het juiste bordje.

Slide 2 - Slide

Baby 0-1 jaar
  • Zijn afhankelijk van ouders/verzorgers

  • Reageert in het begin alleen vanuit reflexen
  • Reflex = automatische reactie op prikkels

  • Voorbeelden reflexen:
Zuigreflex: zuigen bij aanraken mondje (voor voeding)
Grijpreflex: handjes sluiten om iets vast te houden

Slide 3 - Slide

Kenmerken lichamelijke en motorische ontwikkeling
Gewicht bij geboorte: ± 3 kilo
Lengte bij geboorte: ± 50 cm
Hoofdomtrek: ± 40 cm

Gehoor werkt direct na geboorte

Eerste tandjes rond 6 maanden

Lengte bij 1 jaar: ± 75 cm

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Belangrijke motorische mijlpalen
Omrollen
Voorwerpen vasthouden
Zelfstandig zitten
Kruipen
Grijpen met duim en wijsvinger
Staan
Lopen

Slide 6 - Slide

Dreumes 1-2 jaar
  • Nog afhankelijk, maar ontdekt meer zelf

  • Kan steeds meer zelfstandig bewegen

  • Belangrijk: ontwikkeling stimuleren maar niet forceren

Slide 7 - Slide

Wat is een reflex bij baby’s?
A
Een bewuste handeling
B
Een automatische reactie op prikkels
C
Een manier om te praten
D
Een spelletje met ouders

Slide 8 - Quiz

Zet deze motorische mijlpalen in de juiste volgorde:
Zitten
Kruipen
Lopen
Omrollen

Slide 9 - Open question

Waarom is het belangrijk om de motorische ontwikkeling van een dreumes te stimuleren?
A
Omdat het moet van de dokter
B
Omdat het zorgt dat het kind sneller leert praten
C
Omdat het kind dan minder hoeft te slapen
D
Omdat het kind daardoor nieuwe bewegingen en vaardigheden leert

Slide 10 - Quiz

  • Baby kopieert gedrag van anderen (nadoen is belangrijk).

  • Spullen in de mond stoppen → orale fase (manier om te ontdekken).

Slide 11 - Slide

Geestelijke en sociale ontwikkeling
  • Baby gebruikt lichaamstaal en huilen om aan te geven dat er iets is.

  • Door veel te praten leren baby’s en dreumesen klanken en woorden.

  • Rond het einde van de dreumesfase → korte zinnen van twee woorden.

Slide 12 - Slide

Hechting en emoties
  • Hechting = positieve band tussen kind en vaste verzorger.

  • Hechting is belangrijk in de babyperiode.

  • Baby voelt zich veilig bij bekende mensen.

  • Dreumes leert dat iemand die weggaat ook weer terugkomt (basisvertrouwen).

Slide 13 - Slide

Wat betekent hechting bij een baby?
A
Dat een baby een sterke band krijgt met een vertrouwd persoon
B
Dat een baby leert lopen
C
Dat een baby andere kinderen nadoet
D
Dat een baby begint te praten

Slide 14 - Quiz

Peuters
  • Leeftijd: 2 tot 4 jaar

  • Peuters zijn echte ontdekkers

  • Ze kennen weinig angst of gevaar

  • Leren veel door te doen en uit te proberen

Slide 15 - Slide

Lichamelijke en motorische ontwikkeling
  • Lichaam verandert → minder babyvet, langere ledematen

  • Bewegen zorgt voor groei en verandering in lichaam

  • Peuter leert zindelijk worden → zelf aangeven dat hij/zij moet plassen of poepen

Slide 16 - Slide

Motorische vaardigheden
  • Zelf leren lopen, rennen, klimmen en op één been staan

  • Bewegingen worden steeds beter gecoördineerd

  • Evenwicht en spierkracht nemen toe

Slide 17 - Slide

Leren door te spelen en ontdekken

Puzzels maken, blokken bouwen, kleuren, simpele spelletjes doen

Spel stimuleert motoriek én denkontwikkeling

Slide 18 - Slide

Ontdekken
  • Peuter gaat actief op zoek naar nieuwe dingen.

  • Leert door anderen na te doen → imiteren.

  • Ontdekt de wereld door zelf te proberen en te herhalen.

Slide 19 - Slide

Waarom is het belangrijk dat kinderen spelenderwijs leren bewegen?
A
Omdat ze zo sneller nieuwe spelletjes leren
B
Omdat ze dan minder moeite hebben met lezen en schrijven
C
Omdat het hun motoriek, coördinatie, kracht en zelfvertrouwen ontwikkelt

Slide 20 - Quiz

Taalontwikkeling
  • Taal groeit snel in deze fase.

  • Rond 3 jaar → peuter begrijpt eenvoudige gesprekken.

  • Zinnen bevatten meestal 3 tot 5 woorden.

Slide 21 - Slide

Gedrag
  • Belonen van goed gedrag werkt motiverend.

  • Peuter wil meer zelf bepalen → “nee”-fase / peuterpuberteit.

  • Leert zelf keuzes maken en grenzen opzoeken.

Slide 22 - Slide

Sociaal gedrag
  • Peuters spelen meestal naast elkaar in plaats van echt samen.

  • Delen is nog moeilijk.

  • Ze begrijpen emoties van anderen nog niet goed.

  • Zien zichzelf als middelpunt van de wereld (egocentrisch denken).

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Kleuters


  • Leeftijd: 4 tot 6 jaar

  • Lichaam wordt slanker en sterker (babyvet verdwijnt).

Slide 25 - Slide

Kleuters kunnen:

Steeds beter rennen
Springen
Klimmen en balanceren
Touwtjespringen
Traplopen en 
eenvoudige sport- of spelbewegingen uitvoeren

Slide 26 - Slide

Wat is een voorbeeld van fijne motoriek bij kleuters?
A
Rennen en springen
B
Klimmen in een klimrek
C
Knippen en tekenen
D
Touwtjespringen

Slide 27 - Quiz

Fijne motoriek ontwikkelt zich ook → beter tekenen, knippen, puzzelen en schrijven.


Beweging wordt soepeler en meer gecontroleerd.


Ze leren hun lichaam beter kennen en gebruiken.

Slide 28 - Slide

Geestelijke en sociale ontwikkeling
  • Fantasie is groot → rollenspellen en doen-alsof-spel zijn belangrijk.

  • Taalvaardigheid groeit snel → kleuters vertellen verhalen en stellen veel vragen.

  • Ze kunnen beter begrijpen hoe anderen zich voelen (empathie ontwikkelt zich).

  • Leren samen spelen en rekening houden met anderen.

  • Willen zelfstandiger worden, maar hebben nog duidelijke grenzen nodig.

  • Begin van schoolse vaardigheden: concentreren, luisteren, samen werken.

Slide 29 - Slide

Wat leren kleuters in hun sociaal-emotionele ontwikkeling?
A
Zelfstandig fietsen zonder zijwieltjes
B
Rekening houden met anderen en samen spelen
C
Alleen thuis blijven
D
Leren praten

Slide 30 - Quiz

QR-spel!
Maak een tweetal en pak een wisbord.

Scan alle 20 de vragen met je telefoon en schrijf jullie antwoord op het wisbord.

Na 5 vragen ga je naar de docent om de vragen te laten nakijken.

Wie heeft de meeste punten na 20 vragen.

Slide 31 - Slide