This lesson contains 54 slides, with text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 6
De overheid grijpt in
Boek open op blz. 169
Slide 1 - Slide
6.1 Waarom grijpt de overheid in?
Welke motieven heeft de overheid om in te grijpen in het economisch proces?
Slide 2 - Slide
Collectieve goederen
Individuele goederen - producten die kunnen worden gesplitst in individueel leverbare eenheden, waarvoor een prijs gevraagd kan worden
Collectieve goederen - producten die niet gesplitst kunnen worden in individuele eenheden
Quasi-collectieve goederen - wanneer de overheid een individueel product aanbiedt
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Externe effecten
Extern effect:
effect als gevolg van
productie en consumptie --> Niet bij de prijs inbegrepen.
Negatieve externe effecten &
positieve externe effecten
Slide 5 - Slide
Externe effecten
Extern effect: gevolgen van consumptie en productie die niet in de prijs worden meegenomen maar wel de welvaart van andere beïnvloeden. De private kosten/opbrengsten zijn NIET gelijk aan de maatschappelijke kosten/opbrengsten.
Negatieve externe effecten: Een extern effect waarbij de welvaart van de maatschappij afneemt.
Positieve externe effecten: Een extern effect waarbij de welvaart van de maatschappij toeneemt.
Slide 6 - Slide
Negatieve externe effecten
Negatieve externe effecten zijn negatieve gevolgen van productie of consumptie voor de welvaart van anderen, zonder dat de producent of consument daarvoor een vergoeding betaalt (maatschappelijke kosten).
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Privatiseren
Bij privatiseren verkoopt de overheid een dienst of activiteit aan de particuliere sector.
Redenen om te privatiseren:
Geen verantwoordelijkheid meer voor overheid
Bedrijven doen het beter en/of goedkoper
Voorbeelden van privatisering: KPN, NS, PostNL
Slide 10 - Slide
Placemat
Opdracht: je gaat in groepjes van 3/4 aan de slag met de vraag: Welke motieven heeft de overheid om in te grijpen in de economie?
Hoe? Iedereen schrijft zijn eigen antwoord op met behulp van info uit je boek in een deel van de placemat. Daarna schrijf je van alle kanten van de placemat een conclusie/samenvatting met elkaar in het midden.
Tijd: voor je eigen antwoord 10 minuten, daarna 5-8 minuten voor de conclusie/samenvatting
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
- Maken 2, 3, 7 (blz. 173)
- Met degene die naast je zit aan de slag, overleggen mag
- Vragen? > Lees samen de vraag nog een keer door > Aan mij vragen
- Maak de opdrachten in je schrift
Klaar?
- Nakijken van de opgaven
- Oefenopgaves maken
Slide 12 - Slide
6.2 Maximum en minimumprijzen
Wat zijn de motieven voor en de gevolgen van het instellen van maximumprijzen en minimumprijzen?
Slide 13 - Slide
Hoe grijpt de overheid in op prijzen?
Boek open op blz. 177
Waarom grijpt de overheid in op de markt?
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Voorbeeld minimumloon
Slide 18 - Slide
Gevolgen minimumprijs
Als de overheid het aanbodoverschot niet opkoopt, daalt q en daarmee het totale surplus: Harberger driehoek.
Minimumloon / minimumprijs ligt altijd boven de evenwichtsprijs / evenwichtsloon.
Slide 19 - Slide
Maximumprijs ligt altijd onder de evenwichtsprijs!!!
Slide 20 - Slide
Voorbeeld maximumprijs
Slide 21 - Slide
Boek open op blz. 178
Slide 22 - Slide
Gevolgen maximumprijs
Blz. 178
Als de aanbodlijn niet verandert, daalt q en daarmee het totale surplus;
dit is te beschouwen als welvaartsverlies: in de grafiek weergegeven met de rode driehoek, de Harbergerdriehoek (welvaartsverlies)
Slide 23 - Slide
Maximumprijs en welvaartsverlies bij een monopolie (blz. 179)
De maximumprijs ligt onder de prijs voor maximale winst (waarbij MO=MK)
zolang geldt dat MO > MK blijft producent aanbieden!
gevolg: afzet stijgt en welvaart als totaal surplus neemt toe
oranje = consumentensurplus
groen = producentensurplus
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Aan de slag!
- Maken 6.9, 6.10
- Met degene die naast je zit aan de slag, overleggen mag
- Vragen? > Lees samen de vraag nog een keer door > Aan mij vragen
- Maak de opdrachten in je schrift
Klaar?
- Nakijken van de opgaven
- Oefenopgaves maken
Slide 26 - Slide
6.3 Heffingen en subsidies
Wat zijn de motieven voor en de gevolgen van het heffen van indirecte belastingen en het verstrekken van subsidies?
Slide 27 - Slide
Samen maken 6.10
Boek open op blz. 184
Slide 28 - Slide
Heffingen en subsidies
Heffingen en subsidies zijn onderdeel van de collectieve sector
Subsidies: geld dat mensen en bedrijven ontvangen zodat zij er meer van gaan gebruiken
Accijnzen/heffingen: geld dat mensen en bedrijven moeten betalen zodat ze er minder van gaan gebruiken. > ook wel indirecte belastingen of kostprijsverhogende belastingen genoemd
* percentage van de producentenprijs: btw -> aanbodlijn gaat steiler lopen
Slide 34 - Slide
Heffingen
De heffing leidt tot stijging van de evenwichtsprijs, maar die stijging is kleiner dan de heffing:
het deel van de heffing dat via de hogere marktprijs aan de consument wordt doorberekend heet het afwentelingspercentage:
toename Pe / heffing x 100%
Slide 35 - Slide
Afwentelpercentage
De kostprijsverhogende belasting bedraagt € 6,-
De prijsverhoging is € 4,80
Van de € 6,- wordt dus € 4,80 doorberekend aan de consument
Afwentelpercentage = 4,80 / 6 x 100 = 80%
Slide 36 - Slide
Heffingen
De opbrengst van de heffing gaat ten koste van het totale surplus;
meestal brengt de overheid de opbrengst weer terug in de economie, bijvoorbeeld om negatieve externe effecten te compenseren;
per saldo is er welvaartsverlies: de Harberger driehoek
Slide 37 - Slide
Aan de slag!
- Maken 16, 17 (blz. 195)
- Met degene die naast je zit aan de slag, overleggen mag
- Vragen? > Lees samen de vraag nog een keer door > Aan mij vragen
- Maak de opdrachten in je schrift
Klaar?
- Nakijken van de opgaven
- Oefenopgaves maken
Slide 38 - Slide
6.3 Heffingen en subsidies
Wat zijn de motieven voor en de gevolgen van het heffen van indirecte belastingen en het verstrekken van subsidies?
Boek open op blz. 193
Slide 39 - Slide
Wat is een subsidie en wat voor effect heeft een subsidie op vraag en aanbod?
Slide 40 - Slide
Subsidie
blz. 193
Aanbodlijn verschuift naar rechts -> de evenwichtsprijs daalt en de afzet stijgt -> het totale surplus stijgt
de producent ontvangt de marktprijs + de subsidie per product
de marktprijs daalt minder dan het subsidiebedrag
Slide 41 - Slide
Welvaart
verlagend
Slide 42 - Slide
Samen maken 6.19
Blz. 196
Slide 43 - Slide
Slide 44 - Video
Aan de slag!
- Maken 16, 17, 19
- Met degene die naast je zit aan de slag, overleggen mag
- Vragen? > Lees samen de vraag nog een keer door > Aan mij vragen
- Maak de opdrachten in je schrift
Klaar?
- Nakijken van de opgaven
- Oefenopgaves maken
Slide 45 - Slide
6.4 Overig overheidsingrijpen
Welke instrumenten heeft de overheid nog meer en hoe werken deze instrumenten?
Slide 46 - Slide
Quotering
Een maximum stellen aan de geproduceerde hoeveelheid.
Met behulp van een maximaal aantal vliegbewegingen kan je bijvoorbeeld negatieve externe effecten van de luchthaven beperken.
Slide 47 - Slide
Quotering
Vaststelling quotum: ook mogelijk via onderstaande gedachte
private kosten (basis van de oorspronkelijke aanbodlijn) worden verhoogd met de kosten van de negatieve externe effecten, zodat een aanbodlijn op basis van maatschappelijke kosten ontstaat
de nieuwe evenwichtshoeveelheid is het maatschappelijk optimum.
Slide 48 - Slide
blz. 199
onderscheid twee aanbodlijnen:
1. op basis van de kosten van de onderneming (private kosten)
2. op basis van de private kosten + kosten negatieve externe effecten (maatschappelijke kosten)
De tweede aanbodlijn omvat dus ook kosten welke door de maatschappij betaald moeten worden maar in eerste instantie niet werden meegenomen in de verkoopprijs.
Slide 49 - Slide
Toezichthouders
Op onvolkomen markten voert de overheid een beleid om de concurrentie te bevorderen:
dit beleid wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Slide 50 - Slide
Kartelvorming en concentratie
Een kartel is een (verboden) afspraak tussen bedrijven over de te hanteren prijs, productie en/of de verdeling van de markt.
Concentratie is het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal bedrijven worden genomen > minder concurrentie
Slide 51 - Slide
Opgave 6.24a
Slide 52 - Slide
Opgave 6.24a
Oude evenwicht
15p = -15p + 6.000
30p = 6.000
p = 200
q = 3.000
Nieuwe evenwicht
15p - 900 = -15p + 6.000
30p = 6.900
p = 230
q = 2.550
quotum = 2.550
q daalt met 450
Slide 53 - Slide
Aan de slag!
- Maken 6.23, 25, 26, 27, 29
- Met degene die naast je zit aan de slag, overleggen mag
- Vragen? > Lees samen de vraag nog een keer door > Aan mij vragen