Spelling 4.4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 1

Wat is het meervoud van 'paraplu'?

1. paraplus
2. paraplu's
3. parapluus
4. parapluën

Wat is het meervoud van 'iglo'?

1. iglo's
2. igloos
3. iglos
4. igloo's

Wat is het meervoud van 'logé'?

1. logees
2. logé's
3. logés
4. logées

Wat is het meervoud van 'niveau'?

1. niveaus
2. niveau's

Meervoud op -'s

Enkelvouden die eindigen op een klinker (a, i, o, u en y) krijgen een -’s als je ze fout kunt uitspreken.

agenda – agenda’s 

ski – ski’s

auto – auto’s

paraplu – paraplu’s

penalty – penalty’s

Leerdoelen

• Ik weet dat woorden die je niet fout kunt uitspreken in het meervoud geen apostrof krijgen;
  
•  Ik weet dat sommige woorden (ook) een Latijns meervoud hebben;
• Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn; 
• Ik weet hoe je de verleden tijd van een werkwoord spelt; 
• Ik weet hoe de regel van ’t ex-kofschip gaat en wanneer je die gebruikt.
  

meervoud op -s

Woorden die je niet fout kunt uitspreken en woorden die eindigen op de klinker -e, -é, -ie, -eau en -ui, krijgen geen apostrof:

horloge – horloges

logé – logés

abonnee – abonnees

vakantie – vakanties

niveau – niveaus

milieu – milieus

etui – etuis

Speciale gevallen

Sommige woorden hebben (ook) een Latijns meervoud:

politicus – politici

medicus – medici

medium – mediums/media

museum – musea

Hoe voel je je vandaag?

😒🙁😐🙂😃

Wat is de verleden tijd van 'lopen' in de zin: De kinderen lopen naar school.

1. liepen
2. loopten

'Lopen' is een

1. sterk werkwoord
2. zwak werkwoord

Wat is de verleden tijd van 'raden' in de zin: Zij raden het goede antwoord.

1. reden
2. raadden

'Raden' is een

1. Sterk werkwoord
2. Zwak werkwoord

Leerdoelen

• Ik weet dat woorden die je niet fout kunt uitspreken in het meervoud geen apostrof krijgen;
  
•  Ik weet dat sommige woorden (ook) een Latijns meervoud hebben;
• Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn; 
• Ik weet hoe je de verleden tijd van een werkwoord spelt; 
• Ik weet hoe de regel van ’t ex-kofschip gaat en wanneer je die gebruikt.
  

Sterke en zwakke werkwoorden

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd (vt) van klank:

gaan (tt) – gingen (vt)

drinken (tt) – dronken (vt)

Zwakke werkwoorden behouden in de verleden tijd hun klank.

verzamelen (tt) – verzamelden (vt) = stam + de(n)

tanken (tt) – tankten (vt) = stam + te(n)

Zwakke werkwoorden

t ex kofschip

Bij twijfel