Les DO

Wilkommen

Ga zitten en pak je spullen.
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wilkommen

Ga zitten en pak je spullen.

Slide 1 - Slide

Das Programm
-Das Lernziel
-Hören
-De modale werkwoorden in de verleden tijd(1)
-Hausaufgaben
-Woordjes bingo (als er tijd voor is)

Slide 2 - Slide

Das Lernziel
-Ik kan de modale werkwoorden dürfen, können, mögen en müssen in de verleden tijd zetten.

Slide 3 - Slide

Hören
Aufgabe 5 (Seite 149)

Slide 4 - Slide

Modale werkwoorden
-Ik kan de modale werkwoorden dürfen, können, mögen en müssen in de verleden tijd zetten.

Slide 5 - Slide

Modale werkwoorden in de verledentijd(1)

Wat zijn modale werkwoorden?

Slide 6 - Slide

Het belang
Ik mag dat niet van mijn moeder.

Ik moet dat niet van mijn moeder.

Slide 7 - Slide

Betekenis
Ich durfte das nicht von meiner Mutter.
Konntest du das nicht mich machen?
Er mochte es nicht, wenn es zu kalt war.
Wir mussten früher zur Schule.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Oefenen
Als Kinder ________(mogen) wir im Sommer jeden Tag im Park spielen.
A. dürfen
B. durften
C. mögen
D.  mochten

Slide 10 - Slide

Oefenen
Als Kinder ________(mogen) wir im Sommer jeden Tag im Park spielen.
A. dürfen  (foute vervoeging en tijd)
B. durften
C. mögen   (verkeerde vertaling)
D.  mochten   (verkeerde vertaling)

Slide 11 - Slide

oefenen
Letztes Jahr _______ (kunnen)wir den ganzen Tag am Strand verbringen.
A. können
B. konnte
C. konnten
D. könnten

Slide 12 - Slide

oefenen
Letztes Jahr _______ (kunnen)wir den ganzen Tag am Strand verbringen.
A. können     (verkeerde tijd)
B. konnte       (verkeerde vervoeging)
C. konnten
D. könnten      (er staat een trema op de O)

Slide 13 - Slide

oefenen
Du ______ (leuk vinden) früher doch Schokolade?
A. mögen
B. möchte
C. mochtest
D. mochtet

Slide 14 - Slide

oefenen
Du ______ (leuk vinden) früher doch Schokolade?
A. mögen   (verkeerde tijd en vervoeging)
B. möchte  (verkeerde tijd en vervoeging)
C. mochtest
D. mochtet  (verkeerde vervoeging)

Slide 15 - Slide

Oefenen
Gestern _________ (moeten) ihr früh ins Bett gehen, weil ihr heute einen Test hattet.
A. musstet
B. mussten
C. musste
D. musstest

Slide 16 - Slide

Oefenen
Gestern _________ (moeten) ihr früh ins Bett gehen, weil ihr heute einen Test hattet.
A. musstet
B. mussten  (verkeerde vervoeging)
C. musste      (verkeerde vervoeging)
D. musstest   (verkeerde vervoeging)

Slide 17 - Slide

Hausaufgaben
Aufgabe 3 und 4 (Seite 149 und 150)

Slide 18 - Slide

Woordjes bingo

Slide 19 - Slide