reg. ww

Wat moest je maken voor deze les?
Llamarse (pag 21-22) lees de stof in het schema die te maken heeft met het werkwoord llamarse (heten)
maak opdrachten 23 t/m 25 over Llamarse en over Ser.
Deze kijken we na.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat moest je maken voor deze les?
Llamarse (pag 21-22) lees de stof in het schema die te maken heeft met het werkwoord llamarse (heten)
maak opdrachten 23 t/m 25 over Llamarse en over Ser.
Deze kijken we na.

Slide 1 - Slide

Hoe zeg je ook al weer " ik heet" in het Spaans?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Link

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 5 - Drag question

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 6 - Drag question

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden 


Slide 7 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je die in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)


Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Slide 8 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe maak je daar meervoud van in het Spaans?
1. We beginnen bij de lidwoorden die we voor meervoud gebruiken:
Dat wordt LOS of LAS als het om een bepaald lidwoord gaat.
Gaat het om een onbepaald lidwoord gebruiken we UNOS of UNAS.

2. Dan maken we van een zelfstandig nw in enkelvoud, meervoud:
 vb: EL NIÑO wordt in het meervoud LOS NIÑOS
       LA NIÑA wordt in het meervoud LAS NIÑA...
 
en: EL TREN wordt in het meervoud LOS TRENES
      LA REACCIÓN wordt in het meervoud LAS REACCION..

Weet jij nu wat de regel is om zelfst. naamwoorden in meervoud te zetten? 


Slide 9 - Slide

Meervoud maken in het Spaans

Slide 10 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe maak je daar meervoud van in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), 
EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) EL vendedor (de verkoper)


Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


TAREA : Zet de vetgedrukte woorden in het meervoud.

Slide 11 - Slide

Uitzonderingen mannelijke en vrouwelijke woorden 
el problema
la radio
el sistema
la mano
el mapa
la moto

Slide 12 - Slide

Zet het juiste bepaalde lidwoord bij het juiste woord
hijo
problema
piscina
ciudad
canción
holandesa
chica
vacaciones
hermanos
pueblos
mexicanos
radio
alemán
amigas
EL
LA
LOS
LAS

Slide 13 - Drag question

Zet het juiste onbepaalde lidwoord bij het juiste woord
hija
problema
piscina
ciudad
canciónes
holandés
chicos
vacaciones
hermanos
pueblos
mexicanas
radio
alemán
amigos
número de teléfono
UN
UNA
UNOS
UNAS

Slide 14 - Drag question

AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin:
1. No (comprender ,yo)_______ . Yo sólo (hablar)____ un poco de español.
2. Mi padre y mi madre (vivir)_____ en Madrid.
3. Yo (tener) ______ catorce años.
4. Maribel y yo (nosotros/ comer) ______ patatas fritas.
5. Mi tío (él/ escuchar)___________ la música clásica.
6. Maud y Stefanie (ellas/ escribir)_________ una carta a su abuela

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Link

Zet de juiste vorm van SER in de zin.
1. Yo ____ de Madrid, ellos ____ de París y ella ____ de Ámsterdam
2. Tú _____ alto , él _____ bajo
3. Mi padre _____ panadero* . Mi madre y su hermano _____ profesores.
4. ¿De dónde _____vosotros? Yo _____ de Barcelona y ellos _____ de Bilbao.
5. Natalia y yo ______alemanes, tú ________colombiana
*) bakker

Slide 17 - Open question

Estar 
(zijn , zich bevinden)
Yo
él , ella, usted 
nosotros, nosotras
vosotros,  vosotras
ellos, ellas, ustedes
Estoy
Estás
Está
Estamos
Estáis
Estamos

Slide 18 - Slide

Wanneer gebruik je estar?
Ser is toch zijn?
Wanneer gebruik je dan estar?
ONTHOUD DIT:
SER =WAT , WIE (eigenschappen)
ESTAR= WAAR (plaats, of tijdelijke toestand)

Slide 19 - Slide

Los deberes para la próxima clase
( het huiswerk voor de volgende les...)
Maak uit het gele boekje ( el libro amarillo):
opdrachten over AR-ER -IR ww (pag 18-20)

Slide 20 - Slide

Y... ¿qué has aprendido hoy?
¿ Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 21 - Slide