Spelling klas 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm verleden tijd

Deze les

- Uitleg over werkwoordspelling

- Oefenvragen

- Werkblad maken en bespreken 

Stappenplan

Stap 1 --> Is het een persoonsvorm?

Ja                                                                                    Nee

Tegenwoordige of verleden tijd? | Verlengproef of 't ex Kofschip

                                                                       Zo kort mogelijk

Tegenwoordige tijd: stam + t 

Uitzondering: ik ervoor, ik erachter, jij/je erachter

            Verleden tijd: stam + te(n) of de(n)

00:53

Ik heb die pizza (bezorgen).

1. bezorgt
2. bezorgd

00:53

Die man heeft zijn vrouw (mishandelen).

1. mishandelt
2. mishandeld

00:53

De jongen (bezorgen) de pizza.

1. bezorgt
2. bezorgd

De jongen (gamen) de hele middag.

1. gamed
2. gamet

Wat ______ hij daarmee?

1. bedoelt
2. bedoeld
3. bedoeldt

Wat heeft de docent daarmee ____?

1. bedoelt
2. bedoeld
3. bedoeldt

Wat nu? 

Ga aan de slag met het werkblad werkwoordspelling.

Je krijgt 15 minuten de tijd.

Daarna bespreken we gezamenlijk de antwoorden.

Woord van de week 

Citeren

Bij citeren gebruik je:

: " ... "

In de nieuwsbrief stond: "Er wordt een schoolfeest georganiseerd."

De docent zei: "Wat is hier gebeurd?"

Wat is hier aan de hand? Vroeg de docent.

1. Goed
2. Fout

Joëlle zei: "morgen ben ik jarig."

1. Goed
2. Fout

Mijn vader vroeg gister: "Wat wil je eten"?

1. Goed
2. Fout