HV2 Kapitel 9

HV2 Kapitel 9 Einkaufen

Toets in de toetsweek
Lernliste N-D en lernliste D-N
Persoonlijkvoornaamwoord in 3e naamval
Sprachmittel en Schreibmittel

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

HV2 Kapitel 9 Einkaufen

Toets in de toetsweek
Lernliste N-D en lernliste D-N
Persoonlijkvoornaamwoord in 3e naamval
Sprachmittel en Schreibmittel

Slide 1 - Slide


Wat betekent het woord einkaufen?

Slide 2 - Open question

B Wortschatz
Gesprekje die in een winkel plaatsvindt tussen de verkoper en een klant.
 
Verkäufer: Guten Morgen, was wünschen Sie?
Kunde: Guten Morgen, ich (heb nodig – een kilo gehakt en worst).
Verkäufer: Gerne. (nodig hebben) Sie (anders) noch etwas?
Kunde: Ich möchte noch 150 Gramm (ham), bitte.

Slide 3 - Slide

Verkäufer: Guten Morgen, was wünschen Sie?
Kunde: Guten Morgen, ich (heb nodig – een kilo gehakt en worst).
Typ de volledige zin van de klant:

Slide 4 - Open question

Verkäufer: Gerne. (nodig hebben) Sie (anders) noch etwas?
Kunde: Ich möchte noch 150 Gramm (ham), bitte.

Typ de volledige zin van de verkoper:

Slide 5 - Open question

Vertaal: 'Goedendag, kan ik u helpen?'
A
Gutentag, kann ich dir helfen?
B
Guten Tag, kann ich Sie helfen?
C
Guten Tag, kann ich Ihnen helfen?
D
Gutentag, kan ich Ihn helfen?

Slide 6 - Quiz

Vertaal: 'Ja, ik wil graag twee bolletjes ijs.'
A
Ja, ich wolle zwei Kugeln Eis.
B
Ja, ich möchte zwei Kugeln Eis.
C
Ja, ich möchte drei Kugels Eis.
D
Ja, ich wille zwei Bölle Eis.

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je: 'Dat kost bij elkaar vijf euro.'

Slide 8 - Open question

Hoe zeg je: 'Kan ik pinnen?.'

Slide 9 - Open question

Hoe vraag je of de klant een tasje nodig heeft?
A
Brauchst Sie eine Tüte?
B
Kaufen Sie eine Tüte?
C
Brauchen Sie eine Dose?
D
Brauchen Sie eine Tüte?

Slide 10 - Quiz

Vertaal: 'Damals habe ich viel Taschengeld bekommen.'

Slide 11 - Open question

Vertaal: 'Ich bekomme nicht viel Taschengeld, trotzdem kaufe ich viele Sachen.'

Slide 12 - Open question

E Grammatik
Voor het onthouden van de voorzetsels kun je (met oortjes) naar dit liedje luisteren:
 https://www.youtube.com/watch?v=5McDwYbq81g 
Wij leren alleen de  eerste zeven voorzetsels uit het liedje. 

Mit, nach, bei, seit, von, zu, aus 


Slide 13 - Slide

E Grammatik
Voor het onthouden van de persoonlijk voornaamwoorden kun je (met oortjes) naar dit liedje luisteren:  https://www.youtube.com/watch?v=_gxgqxIMzMI

mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen, wem

Slide 14 - Slide

Welke 2 voorzetzels met de derde naamval betekenen hetzelfde?
A
aus + seit
B
zu + von
C
mit + seit
D
zu + nach

Slide 15 - Quiz

E Grammatik
Je hebt gezien dat nach en zu allebei naar betekenen. 
Wanneer gebruik je welke?
- nach gebruik je bij namen van landen en plaatsen 
- nach gebruik je bij link en rechts
- zu gebruik  je bij personen en objecten. 

Even oefenen: 

Slide 16 - Slide

Am wochenende fahre ich ... Amsterdam.
A
nach
B
zu
C
in

Slide 17 - Quiz

Die Bäckerei ist hier ... links und dann immer gerade aus.
A
nach
B
zu
C
bis

Slide 18 - Quiz

Jeden Samstag gehe ich ... meiner Oma.
A
nach
B
zu
C
seit

Slide 19 - Quiz

Kommst du morgen ... uns? Dann essen wir zusammen.
A
nach
B
zu
C
oder

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
Verzenden is mogelijk tegen verzendkosten

Slide 21 - Open question

Vertaal:
Anders nog iets?

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Ik wil nog graag een cola.

Slide 23 - Open question

Ik heb me al goed voorbereid op het proefwerk van volgende week.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll