Les 42: woordherhaling vermijden in teksten

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dit is Tom,
en Tom heeft een groot probleem.

Slide 2 - Slide

Tom kreeg onderstaand berichtje van zijn beste vriendin Tina:

Slide 3 - Slide

Wat bedoelt Tina met haar berichtje?

Slide 4 - Open question

Ik zit momenteel op de bank in de bank.

Slide 5 - Slide

homoniemen
Woorden die in betekenis verschillen, maar:
  • gelijk klinken + zelfde schrijfwijze hebben,
  • gelijk klinken & verschillende schrijfwijze hebben,
  • verschillend klinken + zelfde schrijfwijze hebben.

Slide 6 - Slide

Gisteren ging ik naar de winkel met mijn moeder. Mijn moeder kocht in de winkel melk. Mijn moeder kocht in de winkel kaas. Mijn moeder kocht in de winkel yoghurt. Gisteren ging ik na het winkelen naar huis met mijn moeder. Ik ging naar de koelkast. Ik stopte de melk in de koelkast. Ik stopte de kaas in de koelkast. Ik stopte de yoghurt in de koelkast.

Slide 7 - Slide

Wat loopt er mis in de uitleg van Tom?

Slide 8 - Open question

Gisteren ging ik naar de winkel met mijn moeder. Mijn moeder kocht in de winkel melk. Mijn moeder kocht in de winkel kaas. Mijn moeder kocht in de winkel yoghurt. Gisteren ging ik na het winkelen naar huis samen met mijn moeder. Ik ging naar de koelkast. Ik stopte de melk in de koelkast. Ik stopte de kaas in de koelkast. Ik stopte de yoghurt in de koelkast.

Slide 9 - Slide

Woordherhaling vermijden
Veelvuldig gebruik van dezelfde woorden in één tekst kunnen:
  • storend zijn,
  • een tekst minder aantrekkelijk maken,
  • saai zijn.

Slide 10 - Slide

Gisteren ging ik naar de winkel met mijn moeder. Mijn moeder kocht in de winkel melk.
Gisteren ging ik naar de winkel met mijn moeder. Ze kocht er melk.
voornaamwoorden en andere verwijswoorden

Slide 11 - Slide

Ik ging naar de koelkast. Ik stopte de melk in de koelkast. Ik stopte de kaas in de koelkast. Ik stopte de yoghurt in de koelkast.
Ik ging naar de koelkast. Ik stopte de melk in ijskast. Ik stopte de kaas in de frigo. Ik stopte de yoghurt in de koeling.
synoniemen

Slide 12 - Slide

Mijn moeder kocht in de winkel melk. Mijn moeder kocht in de winkel kaas. Mijn moeder kocht in de winkel yoghurt
overkoepelend begrip = hyperoniem
Mijn moeder kocht zuivelproducten in de winkel .

Slide 13 - Slide

Mijn moeder kocht in de winkel melk. Mijn moeder kocht in de winkel kaas. Mijn moeder kocht in de winkel yoghurt
onderliggend begrip = hyponiem
Melk, kaas en yoghurt zijn hyponiemen.

Slide 14 - Slide

hyperoniem <-> hyponiem
DIEREN
vogels
mus

Slide 15 - Slide

Help Tom met het herformuleren van volgende zinnen:

Slide 16 - Slide

Samantha ging naar het park. Samantha at er een ijsje.

Slide 17 - Open question

Ik eet niet graag bloemkool, spruitjes, broccoli, tomaten, witloof en rode kool.

Slide 18 - Open question

Tijdens de les godsdienst leren wij over godsdienst.

Slide 19 - Open question

Op het volgende scherm verschijnt een link

Maak de oefening. Let op:
  • sluit jouw handboek,
  • overleg niet met een buur.
Ben je klaar? Volg dan de instructies op het scherm.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

woordherhaling vermijden
HOE?
WAT?
homoniemen
Dezelfde betekenis.
verwijzen
Verwijswoorden.
synoniemen
Min of meer dezelfde betekenis.
hyperoniem
Overkoepelend begrip.
hyponiem
Onderliggend begrip.

Slide 22 - Slide

Waarom vermijden we woordherhaling in teksten?

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide